Het zijn soms juist winnaars van de Nobelprijs voor literatuur die het eerst uit de gratie raken, en dan ook voorgoed, zoals in het geval Roger Martin du Gard (1881-1958). Toen hij in 1937 bekroond werd, was hij vooral beroemd door zijn vele delen tellende familieroman Les Thibault, die vanaf 1920 meer ge-lezen werd dan Proust. Het werk van Du Gard is onvertaald gebleven. Meulenhoff gaat daar iets aan doen en kondigt nog voor dit jaar de grote roman Luitenant-kolonel de Maumort aan. Les Thibault speelt zich af vóór de Eerste Wereldoorlog; kolonel De Maumort houdt dagboek in de Tweede, in het bezette Frankrijk in zijn kasteel. De nu vertaalde novelle is een afsplitsing van die roman, en is zelf ook een dagboek, een van veel oudere datum: geschreven door de adellijke letterenstudent Xavier de Balcourt, die ooit huisonderwijzer is geweest op het kasteel.
Het bestrijkt een week in de zomer van 1888, wanneer de zeventienjarige Xavier met een twintigtal an-dere onderofficieren wordt ingekwartierd in een dorpje aan de Marne. Dankzij een aanlokkelijke bakkers-jongen vindt de sergeant een kamertje boven de bakkerij, waar ook de mooie jongen gehuisvest is. Er begint een omzichtig spel van kijken, spieden, toevallige en enkele meer doelgerichte aanrakingen. Xa-vier is zich terdege bewust welke risico’s hij met zijn avontuur loopt; in de bakkerij wordt hij door ieder-een gewantrouwd en het is provincie. Na een week heeft hij een afspraak versierd, op de avond voor zijn vertrek. Maar de bakkersjongen verschijnt aan de overkant van de rivier, de verkeerde kant, en bij zijn poging de Marne over te zwemmen, verdrinkt hij.
Xavier is prompt de jongen vergeten, zoals hij na een zenuwslopende maand beschrijft, omdat hij alleen nog bezig is zijn eigen vege lijf te redden. Een oudere bakkersknecht verdenkt hem en verzamelt vol-doende bewijzen; gelukkig wordt een jongeman van adel eerder geloofd dan een knecht. De politie houdt het op een banaal ongeluk. En in zijn hoofd pleit Xavier zich ook tegenover de verdronkene vrij – de slotsom van alle ontkenningen en verdringingen sinds de mislukte afspraak: ‘Je bleef stom volhou-den, uit trots. Waaraan ben ik schuldig? Waarvoor ben ik verantwoordelijk? Nergens voor…’ In het Ne-derlands had het verhaal evengoed De verdringing kunnen heten.
Dat innerlijk proces is interessanter dan de verleiding, maar het gaat natuurlijk om de tragische ver-schuiving. Gelukkig is de schrijver zelf spaarzaam met expliciete interpretaties.