Jackie, regie Pablo Larraín © foto’s The Searchers

Arme Jackie Kennedy. Vorige week werd bekend dat er brieven van Jackie geveild zullen worden door de nabestaanden van de vijfde baron van Harlech, oftewel David Ormsby-Gore. Ormsby-Gore was begin jaren zestig als ambassadeur van Groot-Brittannië zo close met de Kennedy’s dat hij, dixit Robert Kennedy, ‘zo goed als lid van de regering’ was. Oude foto’s tonen een lange, dunne man met een scherp spottend gezicht en een brede, felle grijns die dat gezicht in tweeën snijdt – een beetje een oudere Benedict Cumberbatch.

In 1967 kwam zijn vrouw Sylvia om het leven bij een auto-ongeluk (zoals hij zelf ook bij een auto-ongeluk zou sterven, in 1985) en in zijn rouw vond hij verwantschap bij Jackie Kennedy. Dat jaar zouden ze samen een reis maken naar Angkor Wat in Cambodja, wat feestvoer was voor de roddelpers, die de chique weduwnaar graag aan de chique weduwe koppelde. Het mocht niet zo zijn. Robert Kennedy werd vermoord, Ormsby-Gore deed een aanzoek, maar Jackie trouwde de Griekse scheepvaartmiljardair Aristoteles Onassis.

Hij moest het vernemen uit de kranten, blijkbaar. Ik vloog naar Amerika met een hoofd vol plannen hoe we samen konden zijn, schrijft hij haar, hoe we konden trouwen, in het openbaar of in het geheim, hoe we samen vakanties konden houden. Maar meteen bij aankomst ontdekte ik dat ik ‘al die pathetische plannen bij het grofvuil kon zetten’.

In zijn brief voegde hij enkele opmerkingen over Onassis toe, waarop Jackie reageerde: ‘Weet alsjeblieft – jij van alle mensen zou dat moeten weten – dat we nooit echt in de harten van anderen kunnen kijken. Jij kent me. En jij zou moeten weten dat de man over wie je schrijft niet een man is die ik zou kunnen huwen.’ Maar de aanslagen op John en Robert zaten te vers in haar geheugen, schreef ze, ze deden haar vluchten uit haar milieu: ‘Als ik ooit enige troost kan vinden – dan moet dat zijn met iemand die geen deel uitmaakt van mijn wereld.’

Dat het huwelijk meer voortkwam uit de wens Amerika te ontvluchten dan uit liefde voor de twintig jaar oudere Onassis werd door zo’n beetje alle biografen al gesuggereerd, maar deze correspondentie bevestigt het in haar eigen woorden. Onassis stierf in 1975, Jackie keerde terug naar de VS, werd redactrice bij verschillende uitgeverijen, groeide uit tot de ultieme society-figuur in New York en Washington, en stierf jong, 64 jaar, aan non-Hodgkin.

Het drama van de Kennedy’s ligt besloten in het hart van Amerika. De oudste zoon Joseph – voor wie een voorbeeldige politieke carrière werd uitgestippeld – sneuvelde bij een geheime missie in de Tweede Wereldoorlog. Daarna werd John vermoord, daarna Bobby. Teddy’s presidentiele potentieel crashte eind jaren zestig toen hij zijn auto van een brug af reed en een jonge campagnemedewerkster verdronk, en net toen John F. Kennedy junior – 38 jaar oud – in de nationale politiek begon te pootjebaden, stortte zijn privé-vliegtuig neer, in 1999. Andere kinderen uit de familie stierven bij ski-ongelukken en drugsoverdoses. Het wordt de ‘Kennedy curse’ genoemd, het is de vloek dat de meest belovende kinderen uit de meest geprivilegieerde familie van de VS nooit hun volle potentieel hebben kunnen bereiken, omdat het noodlot altijd op de loer lag en telkens weer toesloeg.

In Pablo Larraíns Jackie komt dat noodlot gruwelijker en plastischer in beeld dan ooit tevoren. De Chileense Larraín haalt wat dat betreft een soort spelletje met de kijker uit; al vroeg in de film zegt Jackie tegen haar interviewer, spottend en cynisch, dat hij zeker komt om te vragen hoe het geluid klonk van de fluitende kogel. Hij vergist zich danig als hij denkt dat hij daar antwoord op krijgt. Als hij sowieso denkt dat hij ook maar één woord mag opschrijven zonder haar uitdrukkelijke toestemming.

Wanneer ze later in de film haar zoveelste sigaret opsteekt zegt ze bits: ‘En ik rook niet.’

Maar dat fluiten van de kogel komt wel, helemaal aan het einde van de film. Het eerste schot van Oswald raakt zijn nek, en met het tweede klapt zijn schedel open als de bovenkant van een pakje sigaretten. Jackie springt op de achterbak, graait een handvol hersens bij elkaar en probeert vervolgens het hoofd van haar man – bloedend op haar schoot – bij elkaar te houden.

Hij had zo’n mooi gezicht, zegt ze, toen hij op mijn schoot lag. Een heel verbaasde glimlach. Alsof iemand net een vraag aan hem stelde waarop hij antwoord wilde geven.

Wanneer ze haar zoveelste sigaret opsteekt zegt ze bits tegen de interviewer: ‘En ik rook niet’

De moord komt écht heel plastisch in beeld, je kunt het niet genoeg benadrukken, in een film die verder gestileerd kalm, op het afstandelijke af, is gefilmd. En toch is het geen effectbejag: door het zo bloederig en smerig in scène te zetten, dringt Larraín het wezenlijke aan de kijker op. Het fysieke van de daad. Alsof hij wil laten zien dat de moord op Kennedy niet alleen een stukje geschiedenis was, maar ook ooit een echt moment was, dat echte mensen echt beleefden – in real time, zoals je dan zegt. Hoe stom het ook klinkt, het beeld van Jackie die in een versnellende open Lincoln over een verlaten snelweg naar het ziekenhuis wordt gereden, met het stervende lichaam van haar man op haar schoot, was voor mij een eye-opener. Ze zit er middenin, ze schreeuwt in de wind, geen idee wat de uitkomst zal zijn.

Larraín heeft het rouwende Witte Huis killer gemaakt dan het was. De betere biografieën (bijvoorbeeld het vierde deel van Robert A. Caro’s monumentale The Passage of Power: The Years of Lyndon Johnson (2012), waarin Caro een paar honderd bladzijden uittrekt voor de dagen na de aanslag) tonen hoeveel liefde er in het Witte Huis was, mannen die in tranen uitbarstten, vrouwen die elkaar probeerden te troosten. In Larraíns visie is het vooral stil, en kijkt iedereen met een glas whisky in de hand zwijgend en ongemakkelijk naar Jackie. Maar zijn film gaat dan ook over Jackie, niet over de rest. En Jackie is Natalie Portman, die met niet heel veel meer dan een pruik en een ouderwets Chanel-pakje een volledige transformatie ondergaat. Een vogeltje is ze. Ze praat met een stem vol lucht, in een onnavolgbaar accent. ‘A voice full of money’, noemde F. Scott Fitzgerald dat in The Great Gatsby.

Haar Jackie is een vrouw die de meester van haar eigen identiteit wil zijn en zich niet in de woorden van een journalist wil laten vangen, of in de moraal van haar priester (de film bestaat in feite uit twee lange gesprekken, met journalist en priester, die allerlei flashbacks over elkaar heen werpen; het intuïtieve portret dat ontstaat is meer kubistisch dan naturalistisch). Vanaf het eerste moment dat ze weigert zich om te kleden als ze AirForce One verlaat – ‘I want them to see what they have done to Jack’ (John werd Jack genoemd) – werkt ze door haar eigen verdriet heen om de nalatenschap van haar echtgenoot te bepalen. Achter in de ambulance om het lichaam naar de autopsie te brengen geeft ze Bobby al aanwijzingen om een begrafenis te organiseren gemodelleerd naar die van Abraham Lincoln, de grootste der Amerikaanse presidenten.

Jackie, regie Pablo Larraín © foto’s The Searchers

Dat Portman de enige van de cast is die voor een Oscar genomineerd is, zal eraan liggen dat ze veruit de meeste screentime heeft, want verder zijn alle acteurs op hun best. Peter Sarsgaard is intens pijnlijk als Bobby Kennedy, een rol die hij speelt als iemand die vlak voordat hij het podium op gaat in een spijker is gaan staan maar niemand in de zaal zijn pijn wil laten zien. Als journalist reageert Billy Crudup steeds net even anders dan je verwacht, Greta Gerwig is als assistente van Jackie de zachtmoedigheid zelve, en de pas overleden John Hurt, in een van zijn laatste rollen, speelt een zachte priester die nooit meer dan half aanwezig lijkt in de gesprekken, alsof zijn geest al deels in het hiernamaals is, ver weg bij de menselijke emoties.

Jackie toont het verleden , maar spiegelt onherroepelijk het heden, op een manier die de makers niet hebben kunnen voorzien toen ze de film opnamen. Dat heeft te maken met wie er nu in het Witte Huis zit.

Veel historici lijken er graag een punt van te maken hoe overschat de Kennedy-regering zou zijn. Vooral het type stoere tv-historicus zegt graag dat Kennedy alleen een knap gezicht was, maar dat onder hem Vietnam escaleerde, de Berlijnse Muur straffeloos werd gebouwd, dat hij niet genoeg deed voor burgerrechten van zwarte Amerikanen en dat hij de Cubaanse rakettencrisis alleen wist te doorstaan door raketinstallaties in Turkije weg te halen – wat een zeer aangenaam compromis voor de sovjets was.

Die critici hebben de feiten aan hun kant, maar alleen als je het potentieel negeert: Kennedy was maar duizend dagen president, een te korte tijd om veel grote veranderingen door te voeren. Er zijn ook genoeg aanwijzingen om te denken dat hij in de laatste maanden van zijn presidentschap tot wasdom begon te komen, dapperder werd, onafhankelijker. Soit.

Punt één is dat we het nooit zullen weten, punt twee is dat de waarde van een presidentschap zich niet alleen vertaalt naar wetten en verdragen, naar benoemingen in het Supreme Court of groeicijfers van de economie. Sinds Trump president is lijkt er een grauwe mist over de VS heen te hangen, alles dat intelligent is wordt aangevallen, alles dat afwijkt wordt uitgelachen, de nationale cultuur is onder Trump aan een race to the bottom begonnen. Veel media berichten dat de koffieautomaatgesprekken op kantoren somber zijn, dat burgers liever niet meer over politiek willen nadenken.

Vergelijk dat eens met hoe het geweest moet zijn met de Kennedy’s in het Witte Huis. Toen er een gevoel was dat de slimste jonge mensen van het land zich op de politiek stortten, bevlogen en idealistisch. Het is vast naïef dat zo te stellen, maar toch: wat moet dat de burger een goede moed hebben gegeven. Wat moet dat de cultuur omhoog geduwd hebben, stralender hebben gemaakt, positiever, wat moet dat het gevoel hebben gegeven dat de toekomst voor het grijpen lag.


Jackie draait nu. Zie ook Gawie Keysers recensie in de Kroniek van Kunst & Cultuur