‘O ja’, zei mijn vriendin J, die ik inmiddels al ruim een uur aan de telefoon had, ‘ik had nog een nieuwtje. We zijn getrouwd.’

J woont al jaren in Hongkong. In augustus krijgt ze een kind, en ze was erachter gekomen dat dit kind, mocht ze ongehuwd komen te overlijden tijdens de bevalling, staatseigendom zou worden. Toch maar een witte jurk aangetrokken. Op ‘I do’ na, had ze tijdens de plechtigheid niets mogen zeggen. Het beantwoorden van vragen was aan de man. Op de huwelijksakte had men in het vakje ‘occupation’ achter haar naam ‘non applicable’ willen invullen, iets waar ze op het laatste moment een stokje voor wist te steken. Onveranderbaar bleek de categorie ‘marital condition before marriage’. Waar haar vriend het nog enigszins flatteuze ‘bachelor’ achter zijn naam kreeg, moest zij het doen met ‘spinster’. Erfenisje van de Britten, die het gebruik van die termen – fun fact! – in eigen land pas afschaften in 2005.

De vriendin die als getuige bij de huwelijksvoltrekking aanwezig was geweest, haalde haar schouders op: het was maar een woord. J’s kersverse echtgenoot zei: ik weet dat je een petitie wil beginnen tegen dit onrecht, maar het is op dit moment niet zo handig om een aantekening achter je naam te krijgen.

Regina Ip, een Hongkongse, pro-Chinese parlementariër en adviseur van Carrie Lam, denkt dat het allemaal wel zal meevallen met die nieuwe veiligheidswetten uit Beijing. Dat het streven naar afscheiding, opruiing en buitenlandse inmenging strafbaar worden, dat de wetten niet langs het parlement gaan maar waarschijnlijk direct worden toegevoegd aan de grondwet, is in haar ogen weinig problematisch. In een gesprek met China-correspondent Garrie van Pinxteren in de NRC, komt ze met de ondoorgrondelijke redenering dat het rechtssysteem van de Britten weliswaar een prachtige nalatenschap is, maar dat Hongkong zijn eigenheid alleen kan beschermen als het zich opstelt als onderdeel van China. De stad moet geen ‘broeinest van subversie tegen China’ worden, zodat deze… onafhankelijk van China kan blijven.

De logica deed me denken aan de logica die Anne Applebaum onlangs beschreef in een essay in The Atlantic over collaboratie. Via de DDR, Vichy-Frankrijk en het Russische communistische regime komt ze uit bij het huidige moment in de Amerikaanse Republikeinse Partij. Ze zet twee partijgenoten tegen elkaar af: Mitt Romney, de enige Republikein die afgelopen februari vóór impeachment van Trump stemde, en Lindsey Graham, die Trump fel bekritiseerde voordat hij werd verkozen maar hem vervolgens in allerlei opzichten zou ondersteunen en verdedigen. Applebaum vraagt zich af waarom de een zich verzet en de ander collaboreert, en onderscheidt een aantal gangbare rechtvaardigingen voor collaboratie. Een daarvan luidt dat je het beste in de buurt van de macht kunt blijven om die van binnenuit te veranderen. Medewerkers van Trump in het Witte Huis zouden hem beschermen tegen zijn slechtste instincten, hem afleiden van driftbuien, documenten stiekem van zijn bureau halen om te voorkomen dat hij ze ondertekent. Tot ze er een voor een achter komen dat hun aanwezigheid voor de loop van de geschiedenis geen zier uitmaakt – dat die ‘slechtste instincten’ zo talloos zijn dat er simpelweg niet tegenop te dweilen valt.

Dat je werd aangevinkt als een gevaar voor de Chinese eenheid omdat je geen oude vrijster wilde zijn, is een goed verhaal

Applebaum haalt een stuk aan uit 1968, van Oost-Azië-specialist James Thomson, die over de bureaucratie rond de Vietnamoorlog schreef. Hij sprak over de ‘effectiveness trap’ bij hooggeplaatste legerleiders en politici. Toen het slecht ging met de oorlog, bleef men stil vanuit de redenering dat die stilte zou bijdragen aan de mogelijkheid om ‘effectief’ te blijven; dat toegeven aan de ene kwestie ruimte, ruimte zou bieden een volgende keer wél effectief op te treden.

Zouden pro-Chinese politici in Hongkong werkelijk geloven dat het met de Chinese maatregelen zo’n vaart niet zal lopen? Dat het een goed idee is om je mond te houden met als doel niet de mond te worden gesnoerd? Op het hoogtepunt van de Hongkongse protesten gingen er twee van de zeven miljoen inwoners de straat op. De Tiananmen-herdenking op 4 juni kon, ondanks een verbod ‘vanwege corona’, rekenen op duizenden mensen.

‘Ik hoop’, zegt J, ‘dat al die protesten zin blijven hebben, maar de realiteit is dat de Chinese regering niks geeft om het volk.’

Ik zeg tegen haar dat ze alsnog moet protesteren, al is het maar vanwege dat malle, buiten de tijd gevallen spinster. Dat je werd aangevinkt als een gevaar voor de Chinese eenheid omdat je geen oude vrijster wilde zijn, is op z’n minst een goed verhaal om later aan je kind te vertellen.

Maar ik, ik heb natuurlijk weer eens makkelijk praten.