Lieve T.
Na alle begrafenissen van de afgelopen maanden ben ik een stuk opgeknapt. Prinses, mijn dochter, was daarnet bij me en vond me nog wel gestoord en meende dat ik iets leuks moest doen met de kleinkinderen. Ik vind taart eten leuk, dus ik heb taart gekocht en dat met Koning en Bloem genuttigd, en gelukkig werd ik overvallen door een Carmiggelt-gevoel en daar maakte ik melding van.
‘Wat bedoel je met het Carmiggelt-gevoel?’
‘Het gevoel dat ik kan berusten in het tragische feit dat ik mijn artisticiteit terzijde moet schuiven omdat die plaats dient te maken voor mijn burgerlijke grootvaderlijke taken.’
‘Hoort daar ook zo’n lullig geformuleerde zin bij?’
‘Ja.’
Als ik er goed over nadenk, ben ik minder burgerlijk dan mijn dochter. Alles loopt bij haar op rolletjes, én ze kan goed opvoeden. Mijn kleinkinderen doen wat ze gezegd is en aan alles zie je dat ze uit een goed milieu komen. Elitekindjes. Koning heeft een boekje mee en Bloem zingt rekenliedjes. Ik wou dat ik het met God op een akkoordje kon gooien: neem mijn leven en bespaar deze kinderen en mijn dochter ziekte en dood. Maar na vijf minuten leef ik nog. En zij ook.
Hun toekomst is ook een spook van mij.
Eergisteren heb ik een blikje cola tegen het scherm van de televisie gegooid, en nu moeten we een nieuwe tv hebben.
Ik kon me niet beheersen. Ik ga niet zeggen waarom ik een vol blikje cola tegen m’n tv gooide, maar het had met politiek te maken. Vreemd, ik was behoorlijk beheerst toen ik gooide. Ik wist dat ik het zou doen. Er moest op dat moment iets stuk, iets waarin ik mezelf zou herkennen, want ik ben ook stuk. En dat wilde ik zien. Het is kinderachtig, ik weet het, maar soms heb ik het idee dat ik kapotgemaakt ben, en dan wil ik een vorm van wraak.
Elke dag moet ik namelijk leren omgaan met onmacht. Elke dag verlies ik. Ik kan niet meer wandelen, want ik heb pijn in mijn knieën, als ik opsta heb ik pijn in mijn rug, mijn bloeddruk blijft te hoog, mijn ogen gaan achteruit, ik kan steeds moeilijker op namen komen en ik weet soms niet hoe ik gelukkig moet worden, terwijl er alle reden toe is als ik met mijn kleinkinderen ben.
Zin, zin, zin. Waar haal ik zin vandaan? Af en toe lijkt het of ik het leuk vind om mijn dag te verscheuren tot kleine snippers. En ’s nachts komen nieuwe demonen, nadat ik er jaren over heb gedaan om die oude demonen, die vaak verkleed gingen als mijn ouders, te bestrijden. Spoken bestaan, je kunt ze zien en je kunt ze horen en ze stoppen je vol met gevoel, maar anderen kunnen ze niet zien, en als dat wel het geval zou zijn, dan zouden de mensen zeggen: ‘Wat een lieverds zijn het. Zit geen kwaad bij.’
Verder heb ik een piano gekocht. Dat had ik eerder moeten doen. Toen ik merkte dat ik niet meer kon zingen, en dat ik niks kon met mijn composities, wilde ik geen muziek meer maken en horen. Maar laatst was ik met Koning op Texel en zat hij achter het keyboard te kloten, en ik leerde hem het c-, f- en g-akkoord en toen ik die middelgrote vingertjes van hem over de toetsen zag gaan, dacht ik: ja, dat ego van me was altijd al gedeukt, misschien moet ik voor hem toch de alwetende grootvader zijn die hem straks iets over het leven kan vertellen. Stiekem.
Zou ik willen dat Koning op mij gaat lijken? Nee! Ik heb te vaak de verkeerde beslissingen uit de ton gepakt.
Kus.