Van de drie zusjes in Tsjechovs Drie zusters is de middelste, Masja, het zinderende middelpunt. Ze valt in het eerste bedrijf als een blok voor een kwebbelende, quasi-romantische militaire kwezel, de compagnie-commandant Versjinin, gehuwd met een suïcidale hysterica die hem twee kinderen baarde — een hoop ellende dus. Masja is getrouwd met de leraar klassieke talen Koelygin, een man die zichzelf voor een intellectueel houdt en die een tergend gebrek aan gevoel voor humor combi neert met een overdosis aan liefde voor zijn vrouw.

In negen van de tien ensceneringen van Tsjechovs Drie zusters wordt Koelygin gespeeld als een sukkel, een echtgenoot die in ieder huwelijk evenveel kans maakt als een sneeuwbal in de hel. In Ivo van Hoves enscenering van Drie zusters boetseert Hugo Koolschijn uit dit personage een klein wonder. Koelygin spreekt de verkeerde teksten op het foute moment. Koolschijn creëert in deze voorstelling de magie van een tegenkleur in de rol. Hij maakt van de leraar klassieke talen een man die vecht voor het behoud van zijn wankele huwelijk. Een ogenschijnlijk verloren gevecht. De vraag of hij dat gevecht ooit gaat winnen, blijft onbeantwoord. Zijn vrouw Masja, gespeeld door Marieke Heebink, laat overtuigend zien dat zijn gevecht misschien niet vergeefs is. Het subtiele evenwicht in de relatie tussen de leraar en zijn naar een larger than life-liefde hunkerende vrouw, is een verrassend en verfrissend epicentrum van Van Hoves Drie zusters.

Zijn (bij mijn weten eerste) Tsjechov zag ik onlangs voor de tweede keer, in Rotterdam, waar de enscenering ruimer bemeten stond en waar de vormgeving van Jan Versweyveld brutaler uit de toneellijst barstte dan in de Amsterdamse schouwburg. De vormgeving is een intrigerende mengeling van een uitdragerij aan naturalisme-echo’s uit eerdere Drie zusters-ensceneringen enerzijds, en steriele abstractie anderzijds. Het ruitvormige speelvlak lijkt op een pierebad zonder water. De ruimte wordt per bedrijf (door technici en acteurs) volgebouwd, leeggehaald en weer volgebouwd, er is per acte een moment waarop de acteurs in een groepsfoto bevriezen, alsof ze staan te denken: is het zo goed? Die freezes duren een paar seconden — ik kreeg er kippenvel van: toneelspelers die met ons meekijken naar hun eigen microkosmos, en dan hup weer aan het werk. Het is té voor de hand liggend om dit stille gebaar brechtiaans te noemen, het is wel een doorbreking van de nostalgische code die ontroering heet.

Van nostalgie (zoals in Theu Boermans’ enscenering van dit stuk bij de Trust in 1996) is hier geen sprake. Evenmin van ironisering, zoals in Gerardjan Rijnders’ regie van Drie zusters uit 1983. Ivo van Hove is genadeloos hard in het afpellen van de personages. Er wordt gesnauwd, gekift, geschreeuwd, getreiterd en in gewapende vrede weer klef aan elkaar geklit. Pierre Bokma speelt de wauwelende minnaar Versjinin met scherpte: zijn filosofietjes over hoe het over driehonderd jaar zal zijn, worden bespottelijk, tonen zijn ranzig raffinement om het eigen lot te ontlopen en zich in de armen van Masja te storten. Een meedogenloos mensbeeld. Hard én helder. Zoals het indirecte commentaar in de mise-en-scène. Van Hove laat verschillende keren personages aanwezig zijn bij conversaties die ze geacht worden niet te horen. Het is alsof de personages niet «af» dúrven, luisterend naar een van de waarschuwingen van Anton Tsjechov: «Tijdens ontspannende etentjes wordt over de verwoesting van mensenlevens beslist.»

De in de afgelopen weken gedeeltelijk in krantenkolommen uitgevochten ruzies binnen Toneelgroep Amsterdam getuigen van een beroerd gevoel voor timing: in de komende maanden worden de gesubsidieerde instellingen door rijksadviseurs voor vier jaar gewogen, en wie in die tijd openlijk amok maakt, loopt risico’s. De TGA-hei is in de afgelopen jaren kurkdroog geworden, er hoefde maar één iemand achteloos een brandende sigaret net niet uit te trappen, en de fik was een feit. Die sigaret werd Cloaca, een toneelstuk van concurrent Het Toneel Speelt, ondertussen ook een bioscoophit. Veel mensen hebben de toneelversie van Cloaca gemist. Daarom was in december 2004 een bliksemreprise van vier weken voorzien. Alle acteurs waren beschikbaar. Alleen Toneelgroep Amsterdam moest Pierre Bokma een maand uitlenen. Dat werd geweigerd. «We hebben in die periode een mooie toneelrol voor Pierre», liet directeur ensemble van TGA, Titus Muizelaar, mede namens directeur Ivo van Hove weten. Diezelfde Ivo van Hove had toen al gemeld dat hij binnenkort in een Vlaams operahuis Wagners Ring des Nibelungen gaat regisseren, terwijl hij dan nog artistiek directeur van Toneelgroep Amsterdam is. Een prominent acteur kan niet een maand weg, terwijl zijn baas een klus buiten de deur doet. Dat is aan geen sterveling uit te leggen. Dus kwam er een motie van wantrouwen van de toneelspelers, dus ging de directeur een week monkelend thuis zitten, werden de repetities stilgelegd en werd de première uitgesteld.

Een toneelensemble is geen tuinhuis dat je in één weekend kunt verbouwen, acteurs zijn geen robots die mentaal een knop om kunnen zetten, een artistiek leider moet antennes naar alle hoeken en gaten van zijn bedrijf hebben. Die vaststellingen zijn bij TGA de afgelopen jaren hopeloos onderschat. Het door Gerardjan Rijnders «gloeiend aaneengesmeed» ensemble verkruimelde, het bedrijf TGA werd een piramidale apenrots met kafkaëske hiërarchieën. Er zijn veel mensen weggegaan, het decor-atelier — een parel in het bedrijf, een rots in de branding voor het Nederlands toneel — werd opgeheven. Het is allemaal niet slim. Directeur ensemble Titus Muizelaar heeft ondertussen aangekondigd te vertrekken. Dan komt Van Hove alleen te staan tegenover zijn ensemble. Tijd voor wat communicatief reparatiewerk.

Dat moet natuurlijk in de allereerste plaats geschieden door middel van het maken van mooi toneel. Iedereen keek het afgelopen weekend uit naar dé TGA-première: Eugene O’Neills vier uur durende epos Rouw siert Elektra. Regie: Ivo van Hove. Een relatief jonge cultuur als de Amerikaanse leende haar grote verhalen uit het Avondland. Lucas’ Star Wars leunt zwaar op Shake speare en het Oude Testament, Coppola’s Godfather-trilogie op Shakespeares konings drama’s en de Griekse tragedie.

Eugene O’Neill, die in de vorige eeuw het moderne Amerikaanse toneel zo’n beetje in zijn eentje heeft uitgevonden, zette de toon en modelleerde in 1931 zijn Rouw siert Elektra geheel naar de enige Helleense tragedie-trilogie die bewaard is gebleven, het Atriden-verhaal van Aeschylos’ Oresteia. De Trojaanse oorlog is hier de Amerikaanse burgeroorlog, het huis Atreus heet hier het huis Mannon, waar familiepatriarch Ezra als brigadegeneraal uit de oorlog terugkeert, door zijn vrouw Christine met een medicament aan een fatale hartaanval wordt geholpen, waarna zoon Orin eerst zijn moeders minnaar Adam Brant vermoordt, daarna zijn moeder tot zelfmoord dwingt en ten slotte de hand aan zichzelf slaat. Zijn zus Lavinia (titelheldin Elektra uit het origineel) blijft alleen achter om in het dichtgespijkerde huis voortaan met de spoken van de Mannons te leven. O’Neill heeft in 1931 het bloedspoor van de Atriden doorgetrokken naar de Amerikaanse droom die een puriteinse nachtmerrie was geworden. Het noodlot van de goden is vervangen door een griezelige, onbeholpen opgeschreven psychopathologie. We zien kleinburgers, boordevol geperverteerde moraal, overspel en incest. De vader en de zoon voegen aan deze cocktail radeloosheid en een heftig agressiepotentieel toe, meegebracht uit de verschrikkingen van de oorlog.

Rouw siert Elektra is een stuk in drie delen, dertien bedrijven. Het toneelbeeld (Jan Versweyveld) is hier een open podium op hoge poten, met een zwarte balletvloer als speelveld. De achterwand is grijs, met rechts een prikbord en in het midden een bank. Links staat een zwarte tafel met uitklapbare laptops, eromheen stoelen. Linksachter is in de wand een opening uitgespaard, met een flatscreen, waarop schrijnende homevideo’s worden vertoond uit het gezinsverleden van de Mannons. Rechtsvoor staat een overheadprojector waarop de tuinman van de Mannons de familieverhoudingen schetst. Boven in de achterwand worden via beamers beelden geprojecteerd: een vooraanzicht van de witte Mannon-villa, slowmotion-beelden van Ezra Mannon en zijn voorvaderen, soms met geloken ogen, vaak met een lege blik, zonder hoop.

Aan het begin is iedereen (behalve zoon Orin) op. Ook Ezra Mannon (Pierre Bokma) zit vér voor zijn feitelijke thuiskomst achter de lange tafel. Met een duivelse blik kijkt hij toe hoe zijn vrouw (Janni Goslinga) seks heeft met haar minnaar Brant (Hans Kesting). De seksscènes in de voorstelling zijn realistisch, op het randje van ranzig, bloedstollend, bijna pornografisch. De tekstbehandeling is in het begin motorisch, staccato, dreunend — een echo uit een andere O’Neill-regie van Van Hove (Rijkemanshuis, 1995). Met grote regelmaat wordt er geschakeld naar een emotioneel acteeridioom, op de grens van hysterie, maar beheerst, zelden eroverheen.

Schakelen is een sleutelwoord in deze regie. Neem Pierre Bokma. De thuiskomst van Ezra Mannon (eerste deel, derde bedrijf) is als een snijdende oostenwind op een zonnige wintermiddag. O’Neill schrijft in zijn (altijd uitgebreide) regieaanwijzingen: «Men wordt meteen getroffen door het maskerachtige gezicht in ruste.» En zo is het precies, we krijgen Mannons dodenmasker gekwadrateerd te zien: in levende lijve en op groot scherm, Lavinia hanteert de videocamera. Bokma schakelt van koude berekening en nuchtere oneliners naar emotionele oorlogstrauma’s en zinderende begeerte. Je zit erbij, je kijkt ernaar, je weet niet wat je meemaakt.

Keelsnoerend middelpunt van de voorstelling zijn de kinderen, Lavinia (Halina Reijn) en Orin (Jochem ten Haaf). Ten Haaf (terug van West End en Broadway, waar hij schitterde als de jonge Vincent van Gogh) laat hier zien dat hij binnen een strak concept kan schitteren als een ongeslepen diamant. Hij zindert in argumentaties, confrontaties en ruzies. Als-ie na de moeder(zelf)moord een apathische zombie is geworden, creëert hij in zijn hopeloos lege blik vulkanische afgronden. Halina Reijn speelt permanent de titel van dit stuk: Mourning Becomes Elektra. Ze is Kassandra, Elektra, Medea en Antigone in één personage: voorspelling, haat, wraak en uiteindelijk berusting. Ze heeft alles gezien, ze heeft zich verzet, ze heeft de doodsdrift van de Mannons niet kunnen tegenhouden, en aan het eind trekt ze zich kalm terug in het mausoleum. Ze gaat de spoken van dit verdoemde geslacht in haar eentje uitdrijven. Tot de dood erop volgt.

Een eindoordeel over Rouw siert Elektra mag ik niet hebben. Het was tenslotte nog een try-out die ik zag. Mocht ik een van de laptops in de tafel (waarmee Lavinia en Orin elkaar tot moedermoord mailen) gebruiken, dan zou ik deze acteursploeg en hun regisseur de volgende boodschap zenden: «Hou de voorstelling scherp als tijdens de try-out van 14 no vember 2003. Jullie hebben goud in handen.»

Drie zusters van Anton Tsjechov is nog te zien van 6 tot en met 16 januari 2004 in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Rouw siert Elektra van Eugene O’Neill reist tot en met 20 december door Nederland en Vlaanderen. Inlichtingen: www.toneelgroepamsterdam.nl