Zo beland ik met een dichter in de speeltuin in Nederhemert-Zuid. Meegebrachte dranken op het terras nuttigen is niet toegestaan, buiten de kantine gekochte ijsjes mag je niet in de kantine opeten, spelen kost twee gulden. In het klimrek hangt al een journalist, twee balletdansers zijn aan het schommelen en op de trap van de glijbaan wachten de beeldhouwers op hun beurt. Er staat een stevige wind, de lucht is maar voor een klein deel bewolkt, we gaan zitten aan een tafeltje bij het hek. Dan kunnen we tenminste kijken wat die anderen uitvoeren, zegt de dichter, grappig dat er hier helemaal geen prozaïsten te bekennen zijn, dat zijn geweldige dromers, die mensen daar zijn allemaal toneelspelers, ik ken ze wel, ik ga niet vaak naar toneel, maar die daar ken ik van een affiche.

Die ene lijkt een beetje op een oom van me, maar in een jonge uitvoering, zeg ik, hij had dezelfde hobby als mijn vader: naar de Matterhorn kijken. Ja, zegt de dichter, dat lijkt in de verte op naar de speeltuin gaan en denken dat je op die manier iets op de tijd terugwint, ik zie trouwens ook geen wetenschappers, die zitten waarschijnlijk mooi proza te schrijven, elk einde een voorlopig einde, het ene personage nog variabeler dan het andere, dat kunnen ze prachtig.

We bestellen koffie met appelgebak en zwijgen. We roken onze eigen sigaret. Dan zegt de dichter zacht: mensen in de zakenwereld schrijven misschien nog mooier proza, of boekhandelaren, of notulisten, of magazijnbedienden. Er is een tijd geweest dat ik elke dag opschreef wat ik zou gaan eten, zou gaan doen, zou gaan noteren, zeg ik, ik schreef ook de temperatuur en de windrichting en mijn humeur op, maar ik weet niet of het de moeite van het lezen waard is. Ik denk van niet, zegt de dichter, maar dat zegt gelukkig niets over de kwaliteit van je notities, nog los van het feit dat niets iets over kwaliteit zegt, ik weet graag snel of dit of dat proza heel mooi is om te kunnen besluiten of ik doorga met lezen, sommige dingen zijn zo mooi dat je ze helemaal niet hoeft te lezen, ze zijn er, dat is belangrijk.

De geluiden om ons heen worden bomen, blaadjes, stoelen, wespen. We zien mannen en vrouwen en jongens en meisjes ronddraaien, rennen, springen, klimmen, heen en weer zwiepen, met hun open monden. Ik ken mensen, zegt de dichter, die nooit naar speeltuinen gaan, niet naar die gezellige speeltuin in Ommen, ook niet naar die merkwaardige bij mij in de buurt, waar de helft van de bezoekers meedoet aan de bingo, ik denk dat het te maken heeft met mooi proza. Of met angst voor blessures, zeg ik. Dat komt op hetzelfde neer, zegt de dichter, ook van kijken naar de Matterhorn word je hooguit melancholisch, kom, laten we beginnen bij de schommels.

Ik schud van nee en loop naar de wip. Ik ga zitten, doe mijn ogen dicht en wacht tot de bomen en blaadjes en stoelen en wespen weer geluiden worden, geluiden die uit de open monden van de bezoekers komen, geluiden die iets onverstaanbaars zeggen.