Dat het medisch beroepsgeheim voor het kabinet niet langer heilig is zal aan de aandacht van menigeen zijn ontsnapt. Midden in de zomervakantie kwam een concepttekst van een wetsvoorstel naar buiten. Daarin staat klip en klaar dat verzekeringsartsen en medisch specialisten het medisch beroepsgeheim moeten negeren als ze vermoeden dat patiënten sjoemelen met hun arbeidsongeschiktheids- of zorguitkering.

Dit voorstel komt van de ministers van Volksgezondheid, Justitie en Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Samen strijden zij tegen fraude met publieksgeld. Behalve degene die tegen de lamp loopt, zal niemand daar tegen zijn. Fraude ondermijnt het vertrouwen in elkaar, kost de maatschappij veel geld en trekt een wissel op het idee van de overheid als verdeler van belastinggeld. Maar de controledrift slaat gevaarlijk door met dit plan, dat Schippers verkoopt met het argument dat ‘frauderende zorgverleners het medisch beroepsgeheim misbruiken om fraude verborgen te houden’.

Wat Schippers daar in stelling brengt is nogal wat. Maar dat zijn we van haar wel gewend. Als bijvoorbeeld de onmogelijk ingewikkelde declaratiesystematiek van de gezondheidszorg niet functioneert, beschuldigt ze generaliserend artsen en ziekenhuizen ervan de boel op lichten. Of eerder probeerde ze de vrije artsenkeuze wettelijk in te perken om op haar begroting te besparen. Ook nu gelden financiële belangen zwaarder dan principes.

Nu is er wel degelijk een concrete bron van Schippers’ achterdocht. Vijf jaar geleden kwam naar buiten dat de overheid voor tientallen miljoenen was opgelicht door psychiaters die ruimhartig diagnoses stelden om mensen ten onrechte aan uitkeringen te helpen. Bij het verzamelen van bewijs liep het Openbaar Ministerie tegen een muur op van artsen die de medische dossiers niet wilden prijsgeven. Dat is frustrerend, zeker. En meewerken met misbruikende patiënten is beroepsethisch verwerpelijk. Maar de oplossing is een drogreden. ‘Met dit wetsvoorstel lopen de artsen niet meer het risico om voor de tuchtrechter te moeten verschijnen wegens het verbreken van hun beroepsgeheim. Als justitie gegevens van patiënten opvraagt die van fraude worden verdacht, kunnen de artsen niet meer weigeren die te verstrekken.’ Met deze ‘spreekplicht’ wordt een eeuwenoud principe van het medisch beroep geschonden: de zwijgplicht. Dokters, verpleegkundigen, psychotherapeuten en tandartsen mogen zonder toestemming van de patiënt niet met anderen over de behandeling praten. Dit grondbeginsel garandeert dat iedereen vrijelijk voor hulp bij een zorgverlener kan aankloppen en patiënten open kunnen spreken in het vertrouwen dat die informatie binnenskamers blijft.

Dat is een groot goed, hoewel er wel eens mee gebroken wordt bij een belangenconflict. Als iemand bijvoorbeeld een besmettelijke infectieziekte heeft is een arts om wille van de volksgezondheid -verplicht dat bij de ggd te melden. Er spelen op individueel niveau allerlei dilemma’s, bijvoorbeeld als er sprake is van mishandeling van een kind of als een man zijn vrouw bedreigt en opsluit. Omgekeerd zijn er pijnlijke gevallen van een arts die een dossier niet bekend heeft willen maken van een patiënt die later tot geweld overging. Het toont hoe ingewikkeld én heilig de zwijgplicht is. En dat zou nu op de schop moeten vanwege geld? Artsenorganisaties hebben tijdens de zomervakantie terecht met grote ontzetting kennisgenomen van het voorstel. Ze hebben al lang gedragsregels opgesteld voor hoe te handelen bij vermoedens van fraude. Als het wetsvoorstel straks in de Kamer komt is het dus opletten geblazen. Het is function creep. Bestrijding van uitkeringsfraude dient geen gezondheidsbelang. Opheffen van de zwijgplicht zet de bijl in de vertrouwensrelatie in de spreekkamer.