
Ahmad al-Faqi al-Mahdi heeft het de internationale gemeenschap en haar Strafhof in Den Haag gemakkelijk gemaakt. Op de eerste dag van zijn proces bekende hij schuld. De jihadstrijder uit Mali toonde zelfs omstandig berouw voor het vernietigen van mausolea, middeleeuwse manuscripten en een vijftiende-eeuwse moskee in Timboektoe.
De vernietigde grafmonumenten stamden uit de dertiende en veertiende eeuw. Ze bevatten de stoffelijke resten van islamitische geleerden. De islamitische extremisten die Timboektoe vijf jaar geleden veroverden, zagen de geleerdenverering als afgoderij en verordonneerden de vernietiging van de mausolea, de voornaamste objecten van die afgoderij. De argumentatie achter de vernietiging is gelijk aan die waarmee protestanten in de zestiende eeuw de schilderijen en beelden van heiligen in de Lage Landen sloopten. Maar al-Mahdi kreeg eerder spijt dan de Nederlandse calvinisten. Op de eerste dag van zijn proces in Den Haag riep hij moslims op zijn voorbeeld niet te volgen: ‘Het leidt tot niets goeds voor de mensheid.’
De mensheid is dat met hem eens. Op 27 september komt de rechter met een straf. Internationale rechtsgeleerden voorspellen: een gevangenisstraf van negen tot elf jaar. Zij hebben geen voorbeelden: nooit eerder heeft een orgaan van de internationale gemeenschap iemand veroordeeld voor het vernietigen van cultureel erfgoed.
Juist daarom is het jammer, die snelle schuldbekentenis. De kans op een serieuze discussie over het internationaal bestraffen van erfgoedvernieling is ermee om zeep geholpen. Zonder een goed onderbouwd pleidooi van al-Mahdi’s advocaat moest het publiek het doen met tamelijk gratuite commentaren. Exemplarisch is wat NRC Handelsblad schreef. De krant veroordeelde de vernielingen van de extremistische militie die Timboektoe enige tijd bezette en noemde een veroordeling van al-Mahdi ‘jurisprudentie waar de beschaafde wereld met smart op zit te wachten’.
De beschaafde wereld. Daarmee wordt vast bedoeld: wij. U en ik. Beschaafde mensen. De term impliceert dat het bij de bestraffing van iconoclasme om een eenvoudig dispuut gaat: wij versus een paar barbaren. Dat is natuurlijk maar de vraag. Neem Groot-Brittannië, een gerespecteerd lid van de internationale gemeenschap. Niet voor niets heeft dat land de Haagse Conventie voor de Bescherming van Cultuurgoederen bij Gewapende Conflicten uit 1954 nooit geratificeerd. Tijdens de beraadslagingen over die conventie was Winston Churchill premier. Tien jaar eerder, in maart 1942, had hij de raf opdracht gegeven het historische centrum van Lübeck te vernietigen om, in de woorden van Churchill, het moreel van de Duitse bevolking te breken. De Duitsers hadden nauwelijks luchtafweergeschut rond de stad gezet omdat ze daar geen aanval verwachtten; in Lübeck was niets van militair-strategische waarde. Ze reageerden met de zogenoemde Baedeker Raids: luchtaanvallen op Britse steden van cultureel-historisch belang.
Ook in beide Irakoorlogen lieten de Britten zich weinig gelegen liggen aan het internationale verbod op de vernietiging van cultuurschatten. In dit weekblad vertelde de Vlaamse spijkerschriftgeleerde Herman Vanstiphout hoe de geallieerden in die eerste Irakoorlog een volledige nederzetting uit de Mesopotamische tijd hadden platgereden met bulldozers, alles van waarde was verbrijzeld. Enkele maanden na het interview zou de Amerikaanse minister van Defensie Donald Rumsfeld (toegegeven: geen Brit) een flagrante schending van de Haagse Conventie bagatelliseren met de luchtige opmerking: ‘Stuff happens.’ En vrijheid, zei Rumsfeld, ‘is nu eenmaal rommelig’.
Rumsfeld werd gevraagd waarom Britse of Amerikaanse soldaten niet ingrepen toen het nationale museum en de centrale bibliotheek werden geplunderd. Hij gaf verschillende antwoorden. Eén: ‘vazen’ waren niet van strategische waarde. Twee: vrijheid ‘is nu eenmaal rommelig’. En drie: de pers overdrijft het weer. Die laat voortdurend hetzelfde beeld zien, van dezelfde man die dezelfde vaas meezeult. Rumsfeld: ‘Daardoor denk je: mijn God, zijn er zoveel vazen in dat land?’ Hij lachte erom. De journalisten lachten niet. Want ja, er waren veel antieke vazen in Irak. Die werden geconserveerd in het nationale museum. Tot de Brits-Amerikaanse invasie. Na een paar dagen was dat gebouw nagenoeg leeg.
Dat vrijheid ‘nu eenmaal rommelig’ is krijgen archeologen deze maanden ingepeperd in Libië, waar de laatste overblijfselen – ooit zo monumentaal – verdwijnen in het geweld van alles tegen iedereen. Verantwoordelijk zijn milities ter plaatse, zeker, maar wellicht ook de bommen van Navo-landen. Die hielpen de anarchie te creëren waarin de huidige grootschalige cultuurvernietiging plaatsvindt.
Groot-Brittannië dient slechts als voorbeeld. Om vragen op te werpen als: wie moet het Internationaal Strafhof aanklagen voor de beeldenstorm in Libië? En beter nog: tot welk debat zal zo’n aanklacht leiden? Dit probleem geldt nog sterker bij de door Saoedi-Arabië geleide bombardementen op Jemen. Het Verenigd Koninkrijk en Amerika steunen een coalitie van soennitisch-Arabische landen bij het bestoken van Houthi’s, sjiitische rebellen die grote delen van het land hebben veroverd op de regering van president Abd-Rabbu Mansour Hadi. Zelf ben ik nooit in Timboektoe geweest en ik weet dus alleen van de pracht van de Malinese middeleeuwse kunstschatten uit overlevering. Maar de honderden jaren oude lemen wolkenkrabbers in het oude centrum van de hoofdstad van Jemen heb ik wel gezien. Die architectuur is adembenemend, de meest sprookjesachtige die ik ooit zag. In juni dit jaar zijn de lemen flats aan gort geschoten. De Unesco protesteert in officiële verklaringen, maar wie luistert er? Deze week zijn de bombardementen hervat. Met Britse steun.
‘Dergelijke culturele destructie vormt de aanval op een geheel volk en zijn geschiedenis. Het ontneemt toekomstige generaties hun erfgoed en dus hun identiteit.’ Dat zijn woorden van Fatou Bensouda, de aanklager van het icc, het Internationaal Strafhof in Den Haag. Ze sprak over de daden van al-Mahdi. Ze heeft gelijk, natuurlijk. En een veroordeling van al-Mahdi helpt bij de wereldwijde pogingen tot bescherming van cultureel erfgoed. Tegelijk is het eenvoudig, een jihadi vervolgen, het is de meest verguisde menssoort van deze tijd. Problematischer is dat ze ook zegt dat ‘niemand’ vrijuit mag gaan ‘die kapotmaakt wat de ziel en wortels van een volk belichaamt’.
Natuurlijk, ‘hullie doen het ook’ is een slecht argument om in een rechtszaal te gebruiken. Toch had wat meer wapengekletter voor de internationale rechter in Den Haag enig licht kunnen werpen op de vraag waarom nooit eerder iemand terecht heeft gestaan voor de vernietiging van cultureel erfgoed. Eén antwoord is dat met de vervolging van iconoclasten de instituties van de internationale gemeenschap de verdenking op zich laden meer om gebouwen te geven dan om mensen. Dat willen ze niet.
Als blauwhelmen naar Palmyra in Syrië waren gestuurd, waarvoor de Italiaanse minister van Cultuur pleitte, dan zouden de Verenigde Naties zich moreel verplicht weten ook gewapenderhand de mensen te beschermen die door IS worden vervolgd, onthoofd, verkracht, als slaaf verkocht, enzovoort. Stuurt ze soldaten om gebouwen te beschermen maar niet om mensen te bevrijden, zo klonk het onder tegenstanders van blauwhelmen-voor-cultuur, dan levert de wereldgemeenschap de jihadi’s prachtig propagandamateriaal. Tegen de moslims in de door hen bezette gebieden zouden ze kunnen zeggen: ‘Zie, die geperverteerde godslasteraars en ketters geven niet om jullie, maar wel om tweeduizend jaar oude pilaren.’
Sterk is dat argument niet. Het verschilt niet veel van de boze uitroep van de burger die een boete krijgt voor fietsen zonder licht: ‘Ga eens boeven vangen!’ Het staat de gemeenschap vrij, internationaal of niet, om naast de vervolging van mensensmokkelaars en moordenaars, burgers te beboeten voor het niet opruimen van de poep van hun hond. Bij het verschil tussen mensen en dingen is het als bij de valse dichotomie tussen dieren- en mensenrechten. Wie strijdt voor dierenrechten stelt die niet noodzakelijkerwijs boven de rechten van mensen.
Toch knaagt het wel als de bescherming van opgegraven tempelcomplexen prioriteit krijgt boven de bestrijding van de oorlogsmisdadigers die onschuldige burgers onthoofden of verkrachten. Ik moest die prioriteitstelling, als zoveel westerse burgers, ook aan mezelf uitleggen toen ik merkte dat het nieuws over de verwoesting van het antieke Nimrud en over de bombardementen op de middeleeuwse citadel van Aleppo er bij mij dieper inhakte dan de talloze berichten over de moordpartijen in Syrië. Kennelijk beschouw ik de inwoners van Syrië als vreemden, bedacht ik, terwijl ik het Assyrisch erfgoed zie als dat van ons, van de gehele mensheid. Of wellicht komt het doordat ik mensen als minder uniek beschouw dan de voortbrengselen van hun cultuur en die van hun voorvaderen. En het is waar, iedereen gaat dood. Iedere seconde sterven er zo’n drie mensen en komen er vier bij, 353.000 baby’s per dag. Dit terwijl de gigantische boeddhabeelden van Bamiyan in Afghanistan uniek waren. En nu kapot zijn.
Maar in dit soort zelfrechtvaardiging vergat ik een belangrijk verschil tussen mensen en hun voortbrengselen. Mensen kunnen niet opstaan uit de dood, objecten wel. Gebouwen zijn te reconstrueren. De meeste grafmonumenten die al-Mahdi vernietigde, zijn inmiddels herbouwd, met hulp van Unesco. Ik leef zelf in een stad, Warschau, die tot op de laatste steen is afgebroken. Na de mislukte opstand in de zomer van 1944 tegen de Duitse bezetter kwam er een bevel uit Berlijn: geen steen mocht op de andere blijven staan. Twee SS-divisies trokken de stad in met dynamiet, vlammenwerpers en een lijst van cultureel relevante objecten. Alles ging kapot.
Na de oorlog hebben de Polen het oude centrum van Warschau herbouwd. Dat hebben ze mooi gedaan. Zo mooi dat Unesco de reconstructie uitriep tot werelderfgoed: het werd de eerste reconstructie op de lijst.
Nogal wat cultuurliefhebbers reageren sceptisch. Herbouwen, is dat geen disneyficatie? Moet Unesco dat eren met de belofte van bescherming? Ik zie niet in waarom niet. Onze fascinatie voor het ‘authentieke’ doet geen recht aan de ontstaansgeschiedenis van talloze van onze meest gewaardeerde culturele erfgoederen – denk alleen maar aan Franse kathedralen en Britse kastelen. Bovendien leert goed kijken dat een reconstructie zelden is wat ze zegt te zijn: een ‘her-creatie’. Neem Warschau. Wie foto’s uit 1938 ziet, vindt gebouwen die er nu niet staan. In 1945 werd ervoor gekozen de stad niet terug te brengen naar de staat waarin ze verkeerde voor de oorlog, maar naar de gouden tijd: de achttiende eeuw. En zelfs dat heeft de stad vrij opgevat. Niet foto’s, maar de stadsgezichten die de Venetiaan Bernardo Bellotto (1721-1780) schilderde vormden het uitgangspunt. Nu had Bellotto de gewoonte huizen naar zijn smaak aan te passen. De reconstructie van Warschau heeft daardoor gebouwen opgeleverd die nooit fysiek hebben bestaan, alleen in de verbeelding van een Italiaanse kunstenaar.
Laat dit soort voorbeelden cultuurbeschermers over de streep trekken die tegen het herbouwen van bijvoorbeeld de boeddha’s van Bamiyan zijn. Kenners zeggen dat het niet al te moeilijk en duur hoeft te zijn. Zwitserland en Japan hebben financiële steun toegezegd. Maar tegenstanders klagen over een gebrek aan authenticiteit. Ze denken daarmee cultuur te beschermen, maar beschermen in feite twee grote gaten in een rotswand: een monument voor de fundamentalisten die besloten de ruim dertig meter hoge beelden op te blazen.
Beeld: 4 februari, Timboektoe. De gerestaureerde Djingareyber- moskee die in 2012 door islamisten werd vernield (Sebastiaan Rieussec / AFP / ANP)