Ik zou meedoen aan een literair project over Russische literatuur. Net als iedereen was ik bijna volledig in beslag genomen door Poetins oorlog tegen Oekraïne (nee, dat is niet waar: ik vernam via via over twee of drie mensen die met heel andere dingen bezig waren). En toch had ik het niet zien aankomen: de afzegging van het project. Het was niet in me opgekomen de Russische literatuur te zien als onderdeel van het probleem, als besmet of verkeerd, als onfatsoenlijk.
Een ode brengen aan de Russische literatuur, de organisatie vond het geen fijne timing. Men wilde, zo schatte ik in, niet worden beticht van toondoofheid, stront in de ogen en het ophemelen van een land dat geen enkel respect had voor welke internationale orde dan ook. Ik begreep dat best, maar toch: ergens je vingers niet aan willen branden leek een hele cultuur op zich te zijn geworden.
Ik herkende dit soort impulsen als die van mezelf: rustig afwachten, niet meteen reageren, we zijn tenslotte schrijvers en geen opiniemakers. Maar wat betekent een kreet als ‘voorbij de waan van de dag’ in een tijd die wordt gedefinieerd door dagen van waan? En wat heb je eigenlijk aan literatuur als ze niet is in te zetten bij oorlogssituaties? Als je zegt: wij van de literatuur houden maar even onze mond, want andere dingen zijn nu belangrijker?
Niet zoveel, dus. Het lijkt wel alsof we langzamerhand zo goed zijn geworden in het accepteren van literatuur als onschadelijk dat het een vorm van zelfcensuur is geworden. Ik zie het in de gelegenheids- en troostgedichten die dichters (ongetwijfeld om hun huur te kunnen betalen) bij elkaar pennen voor brancheorganisaties, overheidsinstellingen en kranten. In de manier waarop talkshows en bladen op zoek zijn naar ‘haakjes’, psychologische inzichten en levenslessen. Uitgeverijen die zich op sociale media alleen maar lijken te kunnen uiten in een en dezelfde infantiel-vrolijke toonsoort (dicht bij de lezer blijven! Niet elitair gaan lopen doen!). Oud gezeur, ik weet het, maar deze dagen ontgaat de ironie ervan me niet: in een land waar werkelijk alles mag, loopt de literatuur gedwee in de pas. Soms zie ik ons, schrijvers, als een makke kudde lieve staatskunstenaars.
Omdat we Poetins oorlog walgelijk vinden, schaffen we ondertussen voor de zekerheid maar het hele land af. Dat is ten eerste hypocriet – alsof Poetin niet alláng walgelijk was, zijn land een politiestaat met schijnverkiezingen en de hardhandige onderdrukking van iedere vorm van tegengeluid of basale informatie. Ten tweede: het overgrote deel van de Russische literatuur die wij kennen is bij elkaar geschreven door mensen die in weerwil van de staat publiceerden en daar vaker wel dan niet een prijs voor betaalden.
Poesjkin werd verbannen uit Sint-Petersburg omdat hij te kritisch was. Dostojevski pleitte voor de afschaffing van lijfeigenschap en belandde voor een vuurpeloton. Hij kwam met de schrik vrij, tenminste, als je schrik definieert als vier jaar dwangarbeid in Siberië. Tolstoj vocht weliswaar voor het Russische leger in de Kaukasus en tijdens de Krimoorlog, maar werd in zijn latere leven steeds radicaler in zijn diepreligieuze en anarchistische opvattingen, zijn afkeer van de staat, van welke vorm van bezit dan ook. Osip Mandelstam beledigde Stalin met een gedicht, werd beschuldigd van antirevolutionaire activiteiten, verbannen en naar de Goelag gestuurd, maar bezweek in een doorgangskamp bij Vladivostok. Boelgakovs De meester en Margarita had bijna dertig jaar sovjetcensuur te verduren. Boris Pasternak werd door de regering gedwongen de Nobelprijs te weigeren voor Dokter Zjivago. Anna Achmatova werd uit de Schrijversbond gegooid, daarna weer toegelaten, maar zou haar hele verdere leven alleen nog onder censuur publiceren.
Nou ja, et cetera.
Wat bezing je als je Russische literatuur bezingt? Niet de staat, maar de gruwelijk gecompliceerde werkelijkheid van schrijvers die op de een of andere manier tegen die staat in moeten zien te leven. In de negentiende eeuw, in de eenentwintigste eeuw.
Vorig jaar verscheen De wereld is niet stuk te krijgen, een geweldige verhalenbundel van de Rus Maxim Osipov. ‘Om het even of het nou in Moskou, Petersburg of de provincie is, het leven is angstaanjagend’, schrijft hij in De roep van een tamme vogel. ‘Laat ik zeggen, óók angstaanjagend. In het leven komen dingen voor waar je onmogelijk over kunt schrijven: de dood van onschuldige slachtoffers, waaronder jongeren, of ook kinderen. (…) Maar daarna wordt het dag, en verschijnen de vogels weer. De vogelen des hemels, de tamme en de wilde vogels, vogels van allerlei pluimage. De wereld is niet stuk te krijgen, wat er ook gebeurt. Zo zit hij in elkaar.’