
Ze is zo oud dat ze niet meer precies weet hoe oud. 85? 86? Of nog maar tachtig? Wat ze wel weet, is dat ze zo lang als ze zich kan herinneren het land bewerkt. Maniok, bonen, maïs, bananen. Opstaan met het daglicht. Zaaien, ploegen of oogsten. Slapen gaan met het donker. Haar hele leven lang. Dag in, dag uit. Zo’n dertigduizend keer. Haar knokige lichaam is haast vergroeid met de grond.
Ze heet Christine en leeft in de bush in Oeganda, niet ver van het Victoriameer. ’s Nachts legt ze haar grijze hoofd te rusten op een gevlochten mat op de grond onder het gietijzeren dak van haar hut. Haar hut, die verder bestaat uit leem en hout. Dikke stengels van het hoge olifantengras dat hier groeit.
Een stofpad leidt naar wat stalletjes een kilometer verderop. Daar kun je zeep kopen en plastic teilen om water uit de waterput in te doen. Zout voor in het eten. Je koopt er een tinnen kookpot, of slippers wanneer die onder je voeten echt niet meer willen. Christine koopt ze van haar enige geld, het geld dat ze verdient met de melk van de twee koeien waar ze op past. De koeien van de eigenaar van het stukje grond waar ze haar voedsel op verbouwt. Bezittingen heeft ze verder niet. Ja, de vale kleren om haar lijf. En haar leven natuurlijk. In elk geval is de grond hier bij het meer vruchtbaar. Dood van de honger ga je hier niet, dat niet.
Christine in Oeganda had evengoed Marie in Ivoorkust kunnen zijn, Hyacinta in Mozambique, Claudine in Congo of Grace in Ghana. Een vrouw op het platteland van Afrika. Een onzichtbare steunpilaar van dit enorme continent. Vrouwen houden Afrika gaande. Van de ruim één miljard mensen bezuiden de Sahara leven er naar schatting van het International Food Policy Research Institute 650 miljoen van hun eigen akkertje. Van deze akkertjes wordt driekwart verzorgd door vrouwen. Het voedsel dat van de akkertjes komt, wordt bereid door vrouwen. Een crosscontinentaal stampen, malen, kneden en koken.
Afrika brengt de meeste kinderen voort. Het zijn de vrouwen die voor ze zorgen. Baby ingesnoerd op de rug, hak in de hand, op naar het land – het bestaan van honderden miljoenen vrouwen. De Wereldbank wees vorige maand nog maar eens op de enorme potentie van vrouwen in Afrika. In zuidelijk Afrika alleen al is met de informele handeltjes van vrouwen langs grensovergangen per jaar twintig miljard dollar gemoeid, de helft van de ontwikkelingshulp aan heel Sub-Sahara-Afrika, zoals de vergelijking dan gaat. Zulke vrouwen verkopen vaak gewassen van hun eigen akkers. Geef ze simpele persoonsbewijzen, zei de Wereldbank. Bied ze bescherming. Vergemakkelijk hun handel, zodat iedereen profiteert.
Consultancykantoor Ernst Young noemde Afrikaanse vrouwen in 2011 ‘katalysatoren van verandering’. Onderzoek in andere regio’s wijst uit dat grotere deelname van vrouwen aan formele arbeidsprocessen en grotere aanwezigheid van vrouwen in bestuursraden en schoolklassen en in de politiek bijdraagt aan economische groei en algemeen welbevinden – waarom zou dat in Afrika anders zijn?
Er víndt ook wel verandering plaats. Rwanda heeft de meeste vrouwelijke parlementsleden ter wereld: 56 procent. Liberia kreeg in 2005 Afrika’s eerste vrouw als president, Ellen Johnson-Sirleaf. In 2012 volgde Joyce Banda in Malawi. De voorzitter van de Afrikaanse Unie is een vrouw, net als de minister van Financiën van het grote Nigeria. Voorbeeldvrouwen.
Minder bekende vrouwen zeilen mee op de economische groeigolven die Afrika’s expanderende steden overspoelen. In Kampala, de hoofdstad van Oeganda, verdient Ellen Wasswa op haar 25ste 1,8 miljoen shilling per maand, bijna zeshonderd euro, bij een internationaal mobiele-telefoniebedrijf. Ze huurt een huis met twee slaapkamers, ze bezit een auto. Ze behoort tot de nieuwe consumentenklasse. In Kampala zijn zelfs jonge vrouwen, girls geeks, die strijden tegen de gender gap in ict. Een ‘digital gender divide’ als meest dringende probleem.

Christine, in haar hut van leem en hout met gietijzeren dak op het platteland van Oeganda, heeft meer basale problemen. Christine komt niet in Kampala, en ict, wat is dat? Het verhaal van mobiele telefoons en internet in Afrika is zo populair dat je bijna zou vergeten dat er ook nog Afrikanen zijn zonder mobiel en zonder wireless. Afrikanen zoals Christine.
De economische groei in Afrika’s steden is geen fabeltje, hij is tastbaar – voor een gelukkige minderheid. De grote meerderheid leeft verder in armoede. De armoede neemt wel af, zeggen de VN, maar tevredenheid over het nieuwe stedelijke consumentisme dreigt te leiden tot inertie. De inkomensongelijkheid, waarschuwde de Afrikaanse Ontwikkelingsbank dit jaar, neemt toe. Macro-economische groeicijfers bieden perspectief, maar te weinig mensen profiteren nog van de groei, stond in de jaarlijkse African Economic Outlook van de bank. ‘Nu’ is de tijd om het tempo van gelijkwaardiger verdeling van de nieuw gecreëerde welvaart op te voeren.
Een echt einde maken aan de armoede wordt bemoeilijkt door de enorme bevolkingsaanwas op het platteland. Bij ongewijzigde geboorteaantallen verdubbelt het aantal Afrikanen voor 2040 tot bijna 2,5 miljard, zo voorspellen de VN. De meeste geboortes vinden plaats op het platteland. Het platteland waar Christine leeft.
Christine leeft in een Afrika waar het leven vliedt gelijk het vlood. Een zee van armoede met daarin steden als eilanden van welvaart. Afrikanen zoals Christine bikkelen verder op hun akkertje. Vrouwen op het platteland van Afrika kun je, vrij naar het Amerikaanse tijdschrift Time, betitelen als Persoon van het Jaar. Anonieme krachten die een werelddeel dragen.
Vrouwen dus. Hoe zit het eigenlijk met mannen? Christine legt haar machete met stevig houten handvat terzijde en vlijt zich neer op het gras naast het houten krukje dat is gereserveerd voor de bezoeker. Een jackfruit-boom biedt bescherming tegen de eeuwig schroeiende zon. De bezoeker is de tweede blanke die Christine in haar leven spreekt. De eerste, dat was een man die jaren terug kwam kijken naar het nabijgelegen woud. Iets met landdemarcatie.
Maar Afrikaanse mannen dus. Christine? ‘De last ligt hier in Afrika bij vrouwen. Mannen produceren kinderen en laten ze dan in de steek.’ Christine’s vader was altijd dronken en hij zag verschillende vrouwen. Christine: ‘Ik ben nooit naar school gegaan.’ Een bondige opmerking die staat voor het leven van Christine en van zoveel andere Afrikaanse vrouwen. Een leven dat hen heeft veroordeeld tot armoede zonder uitweg. Veroordeeld tot het blijven ploegen en zwoegen, op het land en met de kinderen. Ver weg van verstedelijkend, groeiend Afrika. gt;
De omstandigheden van Christine herhalen zich bij haar dochter, zo zal blijken. En, in iets andere vorm, bij haar kleindochter. Wie weet ooit ook bij haar achterkleindochter. Omdat Christine nooit Engels leerde, spreek ik haar met de hulp van een tolk.
De tweede man in Christine’s leven was die waarmee ze trouwde, vertelt ze. Christine was zestien, de tijd dat de Britten het land nog bestuurden. De bazungu, de blanken, waren trouwens goede mensen, merkt Christine op. ‘Toen zij hier nog waren, was het leven goed. Spullen waren goedkoop. We hadden niet van die grote biljetten zoals nu. Er waren niet zo veel armen.’
Ze trouwde met een man die haar tante voor haar had gevonden. Haar tante, die volgens de traditie van de Baganda-stam hier in het zuiden van Oeganda tijdens de huwelijksnacht de maagdelijke Christine secondeerde bij het vervullen van de huwelijkse plicht. In de stad gebeurde dat zelfs toen al niet meer. ‘Mijn man was erg wreed’, vertelt Christine. ‘En hij ging van vrouw naar vrouw.’
Zo’n 35 jaar geleden besloot Christine dat het genoeg was. Ze ging weg bij haar man, met wie ze drie kinderen had gekregen. Een moedig besluit. Vrouwen in Oeganda konden na een scheiding geen aanspraak maken op de schamele bezittingen die zij samen met hun man hadden verworven. Ook niet als ze bereid waren de koeien en geiten die hun man had betaald als bruidsschat terug te geven. 35 jaar later is deze situatie nog steeds hetzelfde, formele verbeteringen van de positie van vrouwen ten spijt. Het patriarchaat wortelt diep in de Afrikaanse bodem.
Christine moest dus opnieuw beginnen. Alleen. Ze vestigde zich hier, op dit stukje grond waar ze haar hut van leem en hout neerzette. Leem is sterk, zelfs de ziedende Afrikaanse regens krijgen het niet stuk. Alleen de gietijzeren platen van het dak moesten op een gegeven moment vervangen worden.
Hier in de bush ontliep Christine het geweld van de jaren tachtig toen soldaten van de gehate president Milton Obote, van boven de Nijl, dood zaaiden onder de Baganda-stam. Het was oorlog met de rebellen van Yoweri Museveni, de man die zelf president zou worden. Christine’s broer verloor wel twee kinderen aan de troepen van Obote.
Terwijl Christine probeert op het gras onder de jackfruit-boom de lege plekken in haar geheugen verder in te kleuren krijgt ze gezelschap van haar dochter. Alice is 48. ‘Het klopt’, zegt Alice, ‘de man van mijn moeder – mijn vader – trouwde de ene na de andere vrouw. Hij betaalde ook voor het onderhoud van die andere vrouwen waardoor we allemaal arm bleven. Hij nam geen verantwoordelijkheid.’ In tegenstelling tot haar moeder ging Alice wel naar school. Tenminste, tot de vijfde van de lagere school. Toen was het geld op. Opgemaakt door haar vader, aan die andere vrouwen van hem. Vader zag sowieso niet in waarom zijn kinderen naar school moesten. Hij zag liever dat ze meehielpen op het land. Alice spreekt dus ook geen Engels.
Engels. De taal van stapels boeken in Oeganda die het thema uit de levens van Christine en Alice behandelen. De boeken illustreren de alomtegenwoordigheid van het misbruik van vrouwen door mannen. Een kleine greep: Song of Lawino, over Lawino van de Acholi-stam in het noorden die door haar man wordt vergeleken met ‘een kleine hond’. A Season of Mirth, over Abeso van de Iteso-stam in het oosten met haar dronken man Okanya. Tears of Hope, met het ware verhaal van de 34-jarige Frieda van de Bakiga in het westen die veertien jaar geslagen werd.
Zulke boeken zijn voor opgeleide mensen in Kampala, de hoofdstad waar Christine en Alice nooit komen. Al zouden ze Engels spreken, geld om boeken van te kopen hebben ze toch niet. En waarom zouden ze de boeken eigenlijk lezen – ze léven ze.
Christine betreurt niettemin nog altijd dat dochter Alice haar school niet kon afmaken en geen Engels leerde. ‘Met een schooldiploma had mijn kind werk kunnen vinden’, zegt ze. ‘Dan had ik niet zo geleden als ik nu doe. Ik voel me slecht.’ Alice kijkt haar moeder aan met een uitdrukking die het midden houdt tussen bewondering en bedruktheid. Ze woont in de hut bij haar moeder. Twintig jaar geleden ongeveer trok Alice hier in. Dat was nadat haar eigen man was overleden aan verwondingen die hij opliep toen hij in hun huisje niet ver hiervandaan werd overvallen. Hertrouwen kon Alice niet. ‘Oegandese mannen willen geen vrouw die al getrouwd is geweest en kinderen heeft. En wie zegt dat een andere man veel beter was geweest?’
Alice had haar echtgenoot niet zelf uitgekozen. ‘Mijn tante koos voor mij een man.’ Zoals het ook ging bij haar moeder. Alice kreeg regelmatig klappen van haar man. Zoals dat ook ging bij haar moeder. ‘Ik was het gewend.’ Ze moest toezien hoe ze haar man moest delen met andere vrouwen. Zoals dat ook ging bij haar moeder. ‘Ik was de eerste vrouw. Er volgden drie anderen.’ Ze moest behalve voor haar eigen vier kinderen zorgen voor de twee kinderen die haar man had gekregen met een van de co-wives. ‘Die vrouw overleed jong, vandaar.’
Nu woont Alice dus weer bij haar moeder. Moeder en dochter staan iedere ochtend samen op. De een melkt koe Ssuubi, wat in de lokale taal Luganda ‘hoop’ betekent. De vrouwen hopen op nog meer melk. De ander melkt koe Kyozi, wat zoveel betekent als ‘we zijn al lang samen’.
Na het melken bewerken moeder en dochter hun akker. Om één uur is het tijd om wat te eten. Maniok en aardappelen. Ze drinken een kop thee. Daarna valt er een paar uur niks te doen hier in de bush. Wat krabben in de aarde, een gesprek onder de jackfruit-boom.
Aan het eind van de middag is het tijd om water te halen en takken voor het vuur waarop gekookt wordt. Om zeven uur ’s avonds, in de schemering, wordt er voor de tweede en laatste keer gegeten. Opnieuw maniok en aardappelen – nu met bonen erbij. Na nog een kop thee gaan de vrouwen slapen. Licht is er toch niet meer.
Afrika moet het hebben van grootschalige landbouw, zeggen mensen die er verstand van heten te hebben, zoals ontwikkelingseconoom Paul Collier. Dát is de weg voor de miljoenen mensen op het platteland. Afrika moet het hebben van kleinschalige landbouw want die is de realiteit, zeggen mensen die er verstand van heten te hebben, zoals Bill Gates. Dát is de weg voor de miljoenen mensen op het platteland.
Abstracties, voor Christine en Alice. Een al decennialange discussie die ver weg wordt gevoerd. Abstract zoals al de organisaties die ijveren voor vrouwenrechten, voor het recht op een deel van de bezittingen na een echtscheiding. Abstract zoals Rwanda, met al die vrouwen in het parlement. Zoals Liberia, met die eerste vrouwelijke president. Abstract zoals Malawi, met de tweede vrouw als president. Rwanda, Liberia, Malawi: hier reikt het leven tot aan de maniokplanten op het land, daar achter de pitlatrine met de omheining van riet.
Christine en Alice doen het werk op het land niet alleen. Er is ook nog Slivia, de achttienjarige dochter van Alice. Slivia woont ook hier in de hut van leem en hout met het gietijzeren dak. Slivia helpt op de akker, maar ook bij het dragen van het water in jerrycans en bij het sprokkelen van hout. Zoals kinderen in Afrika dat al op jonge leeftijd leren. De andere kinderen van Alice wonen verderop, zij zijn al ouder.
Slivia begon net als haar moeder Alice aan school. Met één groot, hoopgevend verschil: lagere school in Oeganda is tegenwoordig vrijwel gratis, een beleid dat gesponsord wordt door landen in het rijke Westen. In andere Afrikaanse landen gebeurt hetzelfde. Vooral meisjes profiteren van gratis onderwijs, is het idee. Meisjes die op school zitten lopen minder kans om vroegtijdig zwanger te worden, zegt Unicef. Meisjes die school afmaken, hebben meer kans op betaald werk. Meisjes ontsnappen zo aan de dwangbuis van het patriarchaat. Aan de armoede.
Een wenkend vooruitzicht dus. Voor grootmoeder Christine, die helemaal nooit naar school ging. Voor moeder Alice, die moest afhaken wegens geldgebrek. Alice, enthousiast: ‘Gratis lager onderwijs is echt heel goed. Kinderen kunnen nu naar school. Ze bereiken een hogere levensstandaard. Als je geluk hebt, zorgen ze ook nog voor je tegen de tijd dat je zelf oud bent. Zo hoort het.’
Slivia voegt zich bij haar moeder en grootmoeder op het gras. Ze plooit haar rok en zegt: ‘Op mijn twaalfde kreeg ik een baby waarna ik op mijn veertiende van school af ging. Het geld was ook op, voor de middelbare school hier moet je nog wel betalen. Nu werk ik elke dag hier op het land.’ Grootmoeder Christine en moeder Alice horen het zwijgend aan.
Slivia bleek op de lagere school zwanger te zijn gemaakt door een jongen hier uit de omgeving. ‘Twee maanden terug kwam ik hem nog tegen’, zegt ze. ‘Hij geeft me nooit wat.’
Slivia’s dochter is nu zes. Ze heet Allen. Vier maanden geleden kreeg Slivia nog een kind, een jongetje, Dalton. ‘Die kreeg ik met een oudere man, het was mijn vergissing. De man had me niks beloofd.’ Nu heeft Slivia spijt. Spijt, die verder reikt dan het land met de maniokplanten daar beneden. Dan Rwanda, Liberia of Malawi zelfs. Grenzeloze spijt.
Slivia groeide dan wel op hier met haar moeder en grootmoeder, ze groeide ook op met een breder besef van het leven achter de akker. Op school hoorde ze wel eens wat van klasgenoten die iemand kenden die de stad had bezocht. En ze leerde er wat woorden Engels, als eerste in de familie. Ze realiseert zich dat de wereld groter is. Dat vrouwen in de stad tegenwoordig betaalde banen hebben en auto’s. Dat Afrika meer kan zijn dan maniokplanten en bananenbomen.
Maar de wereld achter de akker blijft nu ook buiten haar bereik. Slivia gaat haar leven doorbrengen zoals haar moeder en haar grootmoeder. Dat besef drukt haar neer. ‘Het land bewerken is zwaar, ik zie het aan mijn moeder en oma, aan hoe zij moeten vechten’, zegt ze. ‘Ik wil hier niet zijn, ik wil absoluut niet mijn hele leven op het land doorbrengen. Ik had school willen afmaken om dan leraar te worden. Dat is niet langer mogelijk. Er is geen geld. Ik zou wel weer terug naar school kunnen als ik geld ga verdienen door kleren te vermaken. Maar dan heb ik een naaimachine nodig en die kost ook weer geld.’
En trouwen, als er tenminste een man zou zijn die een vrouw wil die al twee kinderen heeft van twee mannen? ‘Trouwen zou op zichzelf niet verkeerd zijn’, zegt Slivia, ‘maar mannen… ze zijn niet te vertrouwen.’
Slivia roept ten slotte haar dochter Allen er ook bij, de vierde generatie vrouw in de hut van leem en hout met het gietijzeren dak. Allen straalt van oor tot oor, één stuk energie. Ze is de tweede in de familie die naar school kon dankzij het gratis lager onderwijs. ‘Ik vind school leuk!’ roept ze uit.
Slivia zegt dat ze vastberaden is om Allen school te laten afmaken. Níet voortijdig stoppen, zoals Slivia en haar moeder overkwam. Zodat Allen wél wegkomt van hier, van dit rurale Afrika. Weg, naar de stad met zijn universiteiten en betaalde banen en auto’s. Naar een inkomen waarvan de hele familie zal profiteren. Naar wat tegenwoordig ‘opkomend Afrika’ heet.
Allen van zes belichaamt de hoop van haar moeder, grootmoeder en overgrootmoeder. Weet ze zelf eigenlijk al wat ze later wil worden? ‘Leraar!’ zegt ze – de baan die niet voor haar moeder Slivia was weggelegd doordat ze Allen kreeg. De bijtende ironie ontgaat Slivia niet. Zittend naast Allen, Alice en Christine staart ze zwijgzaam naar de verte. Naar achter de onveranderde akkers van Afrika.