
Rij de bijna negen kilometer lange Monument Avenue in Richmond af, en je ziet de strijd die de Verenigde Staten momenteel met zichzelf voeren in versneld tempo afgespeeld. Aan weerszijden staat villa na villa met brede raampartijen, met daarachter smaakvol antiek dat ’s avonds baadt in zacht geel licht. Deze woningen zijn vooral in trek bij welgestelde progressievelingen, getuige de vele Black Lives Matter-bordjes in de voortuinen. De komende maanden, terwijl de VS zich opmaken voor verkiezingen, zullen daarnaast yard signs met de namen van Joe Biden en een nog aan te wijzen vrouwelijke running mate in het gras worden geplant.
Vrijwel elk huis heeft een zuilengalerij. Geruststellend klassiek. Totdat je je een passage herinnert uit Learning from the Germans: Race and the Memory of Evil, waarin de filosoof Susan Neiman, opgegroeid in Mississippi, later verhuisd naar Berlijn, vergelijkt hoe Duitsland en Amerika omgaan met de schandvlekken uit hun verleden: holocaust en slavernij. Neoklassieke architectuur was bijzonder populair in het Amerikaanse zuiden na 1865, het jaar waarin slavernij werd afgeschaft. De verwijzing naar de klassieke Oudheid heeft een dubbele boodschap, volgens Neiman. Het Amerikaanse zuiden ziet zichzelf als een grote beschaving, en grote beschavingen rustten op slavernij.
De slaafgedreven economie van de zuidelijke staten, en de opstand die uitbrak om die te kunnen behouden, is vergeven van dit soort omfloerstheid, zo maakt Neiman duidelijk. De Amerikaanse Burgeroorlog zou een strijd geweest zijn ter verdediging van ‘de rechten van Staten’. Dat mag zo zijn, schrijft ze, maar over het recht om wat te doen hebben we het precies?
De middenbaan van Monument Avenue is tegenwoordig minder ambigu, met dank aan de verfbussen van de Black Lives Matter-demonstranten. Eind negentiende eeuw werden in Richmond – dat even de hoofdstad van de geconfedereerde staten was – standbeelden neergezet om zuidelijke militairen te eren. Hun sokkels zijn nu tableaus voor graffiti die duidelijk maken hoe een groot deel van Amerika over dit soort monumenten denkt. Op het beeld van J.E.B. Stuart, een cavalerieaanvoerder die rondreed met een struisvogelveer in zijn hoed en later op het witte doek werd vertolkt door Errol Flynn, is het woord ‘racist’ geschreven. Bij Stonewall Jackson, wiens militaire overwinningen een belangrijke basis vormen voor de mythologie van een nobel zuiden dat zijn levenswijze probeerde te beschermen tegen een opdringerig noorden – de zogeheten ‘lost cause’ – staat in vette rode letters ‘end racism now’. De sokkel die toebehoorde aan Jefferson Davis, de president van de Confederatie, is leeg. Op 10 juni werd het standbeeld omvergetrokken door een menigte demonstranten.
De vernielingen haalden het nieuws, maar in veel gevallen vonden lokale bestuurders het tijd voor verandering. In Jacksonville, Florida, bijvoorbeeld, waar de Republikeinse Partij deze zomer haar partijbijeenkomst zal houden, kondigde de burgemeester aan alle monumenten en gedenktekens voor de Confederatie in de komende tijd te zullen verwijderen.
Wat wil Amerika zijn?
Na vier jaar diepe verdeeldheid staat Amerika voor een allesbepalende keuze. Deze keer staat niet alleen het Witte Huis op het spel, maar ook wat de Verenigde Staten ten diepste zijn. In de aanloop naar 3 november schrijft Casper Thomas vanuit Amerika over hoe het land zich opmaakt voor misschien wel de belangrijkste verkiezingen ooit.
Met de presidentsverkiezingen aan de horizon is de strijd over Amerika’s beeldcultuur onvermijdelijk politiek geworden. Trump veroordeelde het iconoclasme als een ontoelaatbare aanval op ‘erfgoed’ en dreigde een noodmaatregel uit te vaardigen die tien jaar gevangenisstraf zet op het vernielen van een standbeeld. Tijdens een toespraak bij Mount Rushmore op 3 juli noemde Trump de bezwaren tegen de standbeelden ‘extreem-links fascisme’. Dergelijke uitlatingen van Trump maken de presidentsverkiezingen tot een harde botsing tussen verschillende opvattingen over wat voor type samenleving Amerika wil zijn en welke waarden, gesymboliseerd door welk verleden, daarbij horen.
In Richmond staat Robert E. Lee, de aanvoerder van het zuidelijke leger, nog overeind. De bronzen generaal te paard, turend in de verte, is het grootste en meest pompeuze standbeeld van hem dat in de VS te vinden is. Beeld en sokkel reiken achttien meter hoog, zodat je er wel naar op moet kijken. De huidige gouverneur van Virginia, de Democraat Ralph Northam, kondigde begin juni aan dat het beeld zou worden verwijderd. Die poging liep stuk in de rechtbank. Er bleek een wet te bestaan die de staat verplicht het beeld ‘liefdevol te beschermen’.
‘De oprichters van de standbeelden dachten vooruit’, zegt Adam H. Domby, historicus aan Charleston College in South Carolina. ‘Het neerzetten van Lee was van meet af aan omstreden. De zwarte bevolking, pas vrijgemaakt, was er zeer op tegen. En dus werden wetten bedacht om ervoor te zorgen dat dit soort monumenten voor altijd zouden blijven staan.’ Domby is auteur van The False Cause: Fraud Fabrication and White Supremacy in Confederate Memory, een boek waarin hij laat zien dat de monumenten en gedenktekens massaal werden neergezet na de reconstructieperiode, waarin pogingen werden gedaan de gevolgen van slavernij uit te bannen en de Verenigde Staten weer aan elkaar te smeden. De Confederatie-monumenten waren stil verzet, een stellingname in steen of brons om te zeggen dat het zuiden aan de goede kant van de streep had gestaan.
Van Domby mogen alle Confederatie-monumenten weg. ‘De meeste zijn goedkoop en hebben weinig kunsthistorische waarde’, zegt hij. Met de stelling dat de monumenten kunnen blijven staan om te dienen als les over het verleden is hij het oneens: ‘Standbeelden zijn slechte bronnen voor een geschiedenisles. Je kunt weinig verhaal kwijt op een sokkel.’ Een enkel standbeeld dan, zeg, Lee in Richmond, met veel begeleidende tekst, juist om te laten zien wat er mis was met de overtuigingen waar hij voor vocht? ‘In Duitsland wordt de Tweede Wereldoorlog onderwezen, ook zonder dat er ergens een standbeeld voor Hitler staat. Beelden zijn vooral een manier voor een bepaalde ideologie om de openbare ruimte te claimen’, aldus Domby.
Aan de voet van het Lee-beeld, naast de sokkel die is volgespoten met verf in felle kleuren, sprak ik met Curtis Rey. Het was 19 juni, ‘Juneteenth’, de informele feestdag waarop wordt stilgestaan bij de afschaffing van de slavernij. ‘Normaal is dit een dag om met familie bijeen te komen’, zei Rey, die even buiten de stad woont en werkt in een chemische fabriek. Dit jaar had de lokale afdeling van Black Lives Matter een bijeenkomst georganiseerd bij het standbeeld. Het was bedoeld als protest, maar de avond had meer weg van een straatfeest. Onder partytenten werd gebarbecued, uit luidsprekers klonken hits uit de geschiedenis van de zwarte popmuziek. ‘Op een gegeven moment gaat dit beeld weg’, zei Rey. ‘Of de autoriteiten doen het, óf iemand gooit er een touw om en begint te trekken.’
‘The past isn’t dead. It isn’t even past’, schreef William Faulkner, de beroemdste literaire zoon van het Amerikaanse zuiden, in 1951. Faulkner doorzag de grote Amerikaanse constante. De Verenigde Staten doen niet aan historische censuur, aan zand erover – in ieder geval niet wat betreft de geschiedenis van raciale ongelijkheid. Daarvoor is de erfenis van eerst slavernij en daarna rassenwetten en segregatie nog te veel aanwezig. Een doorsnee zwart gezin in Amerika heeft zeventienduizend dollar vermogen, een wit gezin tien keer zo veel. De werkloosheid onder de zwarte bevolking is het dubbele van het gemiddelde. Er zitten zes keer meer zwarte Amerikanen in de gevangenis dan witte. Zolang dit soort structurele ongelijkheid aan de samenleving vreet, blijft Amerika verwikkeld in het type strijd dat noord en zuid uitvochten van 1861 tot 1865. Die strijd, zo schreef in 1870 Frederick Douglas, de Afro-Amerikaanse abolitionist die slavernij aan den lijve had ondervonden, was er een van ‘oud en nieuw, tussen slavernij en vrijheid, tussen barbarij en beschaving’.
Plotseling worden in die strijd overwinningen behaald door het kamp dat ‘deconfederalisatie’ nastreeft. De Confederatie-vlag wordt niet meer gehesen op militaire bases en werd in de ban gedaan bij de autoraces van Nascar. Bubba Wallace, de enige Afro-Amerikaanse coureur die aan dit autospektakel meedoet, reed een overwinningsrondje in een zwarte auto met #blacklivesmatter op de zijkant. Mississippi voerde als laatste staat een vlag met het symbool van de Confederatie: een rood vlak met een blauw kruis en dertien witte sterren, één voor elke van de elf staten die zich wilden afscheiden van de Unie, plus één voor Kentucky en Missouri die aanvankelijk neutraal bleven. Onlangs besloot de Senaat in Missisippi dat het tijd was voor een nieuw ontwerp. Trump maakte een verkiezingsthema van dit soort veranderingen. ‘Dit is een strijd om het erfgoed, de geschiedenis en grootsheid van ons land te redden. #maga2020’, twitterde hij.
Dat Amerika van meet af aan afstevende op presidentsverkiezingen die gaan over de historische identiteit van Amerika werd duidelijk toen ik sprak met Michael Signer. Deze veertiger werd eind 2015 gekozen tot burgemeester van Charlottesville. Hij dacht destijds bestuurder te worden van een typisch Amerikaans universiteitsstadje, gemoedelijk, met veel gespecialiseerde koffiezaken en een rijk cultureel aanbod. Charlottesville, zo benadrukt Signer graag, werd in het eerste jaar van zijn burgemeesterschap uitgeroepen tot ‘plek nummer één om te bezoeken in de VS’ door toeristenwebsite Expedia. De grootste problemen die Signer verwachtte waren een tekort aan betaalbare woningen en te weinig parkeerplaatsen.
Net voor hij aantrad had Signer een biografie geschreven van James Madison, zijn favoriete president en de voornaamste auteur van de Amerikaanse grondwet en de Bill of Rights. Net als zijn politieke held is Signer een man van de politieke gematigdheid. Hij waardeert de Amerikaanse politieke instituties omdat ze zijn opgezet om radicalisme in toom te houden en verschillende ideeën op gestructureerde wijze met elkaar te laten botsen. Als Signer ergens een hekel aan heeft, dan zijn het ‘symbolische overwinningen’. Politiek draait voor hem niet om het gebaar, maar om het kleine stapje vooruit, door zo veel mogelijk mensen gedragen.
Of Signers politieke grondhouding hem ongeschikt of juist bijzonder geschikt maakte voor de plek die symbool is komen te staan voor extreme polarisatie in Amerika is iets waar hij ook zelf nog niet helemaal over uit is. Hoe dan ook waaiden Signer de meest polariserende vraagstukken in het huidige Amerika recht in het gezicht. Ook Charlottesville heeft een standbeeld van Robert E. Lee. Het beeld was neergezet in 1924 en betaald door een lokale weldoener die de bronzen Lee te paard opdroeg aan de nagedachtenis van zijn ouders.
Charlottesville discussieerde al langer over het beeld. Dat het minder dan honderd oud jaar is, maakte het onmiskenbaar een teken van nostalgie naar het oude zuiden. Signers locoburgemeester wilde het beeld weg hebben. Signer zelf pleitte voor ‘hercontextualisering’. Hij liet een kunstenaar een alternatief ontwerp maken: een serie glazen platen die rondom het beeld zouden worden geplaatst. In het glas zouden frasen uit de Amerikaanse grondwet en de burgerrechtenbeweging worden geëtst. ‘Op die manier kon Lee enkel nog bekeken worden door de lens van nieuwe waarheden’, aldus Signer. Het plan liep stuk in de gemeenteraad.
De Lee-controverse in Charlottesville zou waarschijnlijk lokale geschiedenis zijn gebleven als niet Donald Trump was geïnaugureerd als de 45ste president van de Verenigde Staten, twee weken nadat Signer zijn ambtsketting om de nek kreeg. De verklaring voor Trumps overwinning werd, zeker in de eerste maanden van zijn presidentschap, vooral gezocht in de noordelijke staten. Hillary Clinton had de rustbelt verwaarloosd, en Trumps belofte van een Amerikaanse heropleving trok net voldoende kiezers in Michigan, Wisconsin en Pennsylvania over de streep om hem het Witte Huis te bezorgen. Wat verloren ging in het rumoer is hoe belangrijk Trumps herstelbelofte was om het zuiden te winnen. Voor wie opgroeide met de woorden ‘the South will rise again’, een Confederatie-motto dat nog altijd klinkt, bleek de stap naar ‘Make America Great Again’ klein.
Trumps campagne was bovendien een voortzetting van the southern strategy, die de Republikeinen vanaf de jaren zestig hanteerden om witte kiezers in het zuiden achter zich te krijgen. Terwijl de Democraten in toenemende mate de partij van burgerrechten en antiracisme werden, omarmden de Republikeinen een omgekeerde aanpak: subtiel en minder subtiel verzet tegen pogingen de sporen van eeuwenlang geloof in witte superioriteit uit te wissen. De southern strategy zorgde voor een volledige omkering van de politieke landkaart beneden de Mason-Dixon-lijn, de informele grens tussen noord en zuid. In 1964 stemde bijna zestig procent van het zuiden Democratisch. In 2016 was dat 26 procent. Alleen de twee zuidelijke Democratische presidenten, Carter en Clinton, zorgden voor een korte opleving. Voor de rest kleurde het zuiden solide rood.
Trump sprak zonder gêne over de niet-witte migrant als een bedreiging voor Amerika, en wakkerde raciale animositeit aan door te suggereren dat Obama niet in Amerika geboren was. Toen de rechtse extremist Dylann Rooff op 15 juni 2015 negen Afro-Amerikaanse kerkgangers doodschoot in Charleston klaagde Trump dat de media hem oneerlijk behandelden omdat ze Obama niet verantwoordelijk hielden voor de moordaanslag. Trumps nauwelijks verholen racisme vulde hij aan met misogynie en gespeelde piëteit, en maakt daarmee de puzzel compleet. De southern strategy speelde in op zowel raciale hiërarchie als op de ondergeschikte rol van de vrouw en de geloofsartikelen van de conservatieve witte kerk, zoals afkeer van het recht op abortus. Trump tikte alle punten van de driehoek aan. De Confederatie-vlag wapperde op zijn rallies met zijn naam erop.

In een recent artikel in The Atlantic citeerde Stephanie McCurry, die in 2011 een Pulitzerprijs kreeg voor haar boek Confederate Reckoning: Power and Politics in the Civil War, uit de Declaration of Immediate Causes, waarmee Mississippi de Declaration of Independence nabootste en als eerste afscheiding van de Verenigde Staten aankondigde. Het noorden streefde, zo schreven de zuidelijke rebellen, naar ‘sociale en politieke gelijkheid voor de neger’ en dat betekende ‘het verlies van bezit ter waarde van vier miljard’. Later nam de Confederatie een eigen grondwet aan met een verbod op maatregelen die ‘het recht op het houden van negerslaven als bezit ontkennen of hinderen’. Dit soort teksten laten geen enkele ruime voor twijfel waar het zuiden voor vocht, concludeert McCurry. ‘Onmogelijk deze geschiedenis en haar aanvoerders als normaal onderdeel van “Amerikaans erfgoed” te bestempelen’, schrijft ze.
McCurry’s artikel illustreert dat dit soort geschiedenislessen alles behalve gemeengoed zijn. Haar woorden onderstrepen ook de typering die Frederick Douglas gaf van de Burgeroorlog: er doen zich momenten voor waarop het liberale idee van een vergelijk tussen twee verschillende opvattingen onmogelijk is, omdat de fundamenten waarop die opvattingen staan elkaar simpelweg uitsluiten. De strijd tussen ‘vrijheid en slavernij, tussen barbarij en beschaving’ was zo’n moment. Voor de strijd om burgerrechten in de jaren zestig gold hetzelfde. Als het ging om gelijke behandeling en stemrecht voor zwarte Amerikanen was er geen middenpositie, geen compromis, het was een kwestie van which side are you on?
Is Amerika weer op zo’n binair moment in de geschiedenis aangekomen, symbolisch gevat in de vraag of de standbeelden blijven staan of omgaan, en politiek gezien de kwestie of Trump een korte opleving was of het nieuwe normaal. Iemand als Michael Signer, de man van het midden, die burgemeester was op een moment dat Amerika in tweeën scheurde, lijkt tegen zijn eigen verwachting in tot die conclusie te zijn gekomen.
Keerpunt voor hem waren de gebeurtenissen op 11 en 12 augustus 2017 waardoor ‘Charlottesville’ een grimmige bijklank kreeg. Op die dag verzamelden zich extreem-rechtse demonstranten in de stad voor een betoging die door het stadsbestuur verboden was. Ze hadden Charlottesville onder meer uitgekozen omdat het standbeeld van Robert E. Lee daar dreigde te verdwijnen. Deze ‘Unite the Right’-rally trok neonazi’s en alt-right-aanhangers die gelegenheid zagen om hun racistische ideologie gevormd in de krochten van het internet in de openbaarheid te brengen. Ze stonden schouder aan schouder met leden van de Ku Klux Klan en Trump-fans. Wat deze massa motiveerde, werd verwoord door Richard Spencer, een jonge alt-right-leider die op een bijeenkomst kort na de verkiezingen van 2016 ‘heil Trump’ had geroepen. ‘Wat ons verenigt is dat we wit zijn, we zijn een volk en we zullen niet vervangen worden’, zei hij.
De beelden gingen de wereld over: een Afro-Amerikaanse man die door een knokploeg in elkaar werd geknuppeld in een parkeergarage. De met stokken bewapende betogers van Antifa, die hun eigen protestmars organiseerden. Alex J. Fields, de neonazi die met zijn auto inreed op de menigte en daarbij een tegendemonstrant genaamd Heather Heyer om het leven bracht. Later zou zijn daad worden aangemerkt als een terroristische aanslag. ’s Avonds marcheerden de Unite the Right-demonstranten met fakkels door de straten, en scandeerden ze hun leuzen: ‘You will not replace us’, ‘Jews will not replace us’ en ‘Blood and soil’. In het daglicht was de symbolische uitdossing van extreem-rechts Amerika duidelijk zichtbaar: Confederatie-vlaggen, rode Make Amerika Great Again-petjes. In één klap was duidelijk hoe racisme, antisemitisme en de overtuiging van de ‘lost cause’ een verweven ideologie zijn gaan vormen. Ook werd duidelijk dat deze onderstroom Trump als leider zag, een relatie die Trump bevestigde toen hij zei dat er onder beide groepen demonstranten ‘very fine people’ zaten.
In de nasleep van de betoging in Charlottesville twitterde Trump dat hij ‘bedroefd’ was dat ‘de geschiedenis van ons grootse land aan stukken wordt gescheurd omdat onze prachtige standbeelden en monumenten verdwijnen’. Eerder had Trump Robert E. Lee ‘een geweldige generaal’ genoemd. ‘Trump is een Confederatie-president’, concludeerde schrijver Rebecca Solnit in 2018 in The Guardian. ‘Zijn ideologie grijpt terug op een vooroorlogse fantasie van witte mannelijke dominantie.’ Het aantal organisaties van witte nationalisten was dat jaar gegroeid van honderd naar 148, zo bleek uit een telling bijgehouden door het Southern Poverty Law Center. Een andere actiegroep tegen haat en racisme, de Anti-defamation League, constateerde bijna een verdubbeling van de verspreiding van extreem-rechtse propaganda sinds Trump op het politiek toneel was verschenen.
‘De Unite the Right-rally liet zien welk Amerika was wakker gekust’, zegt Michael Singer. Hij heeft zijn ambtsketting inmiddels doorgegeven en zijn herinneringen tot in detail opgeschreven in zijn boek Cry Havoc: Charlottesville and American Democracy under Siege. ‘Op dat moment werd duidelijk wat de gevolgen van Trumps woorden zijn. Ik denk dat Charlottesville een kruispunt in de Amerikaanse geschiedenis vormt.’
De kans bestaat dat ‘Charlottesville’ ook het symbolische einde van Trumps tijd in het Witte Huis wordt. Joe Biden heeft gezegd dat Trumps reactie op de Unite the Right-bijeenkomst voor hem de doorslag gaf om zich kandidaat te stellen voor het presidentschap. Bidens eerste campagnevideo opende met beelden van de betoging van demonstranten in Charlottesville met hun fakkels. Hij heeft zijn hele campagne opgehangen aan de boodschap dat Trump niet is waar Amerika voor staat. Bidens filmpje eindigde met de boodschap dat Amerika verwikkeld is in een strijd om ‘de ziel van de natie’.
Obama’s vicepremier oogstte aanvankelijk kritiek met deze insteek. Charlottesville was op dat moment al weer verdrongen door andere controverses rond Trump: de Rusland-onderzoeken, impeachment. Anderen vroegen zich af of Biden strategisch de juiste keuzes maakte. Trump kon bogen op een sterke economie, en presenteerde zich als de president die de belangen van Amerika verdedigde tegenover China en Europa. Trump sprak over dollars en banen. En Biden wilde het over de goede moraal gaan hebben?
Maar de corona-uitbraak heeft het economische fundament waarop de Trump-campagne rustte weggeslagen. De Black Lives Matter-demonstraties, de aanvallen op de standbeelden en de felle reactie van de regering-Trump daarop hebben de verkiezingen hun grote thema gegeven. Plots willen grote delen van Amerika het graag over ras en rechtvaardigheid hebben. En zodra die twee onderwerpen ter sprake komen, gaan de sluisdeuren open en stroomt het verleden van Amerika in één keer over de arena waarin twee mensen elkaar bevechten om president te mogen worden.
Amerika heeft verschillende verkiezingen gehad die sterk raciaal geladen waren, en daarmee een scherpe noord-zuid-tegenstelling kregen. De eerste keer was in 1868 toen zwarte Amerikanen eindelijk mochten stemmen. Toen won generaal Ulysses S. Grant het presidentschap, nadat hij eerder als generaal van de noordelijke troepen de Confederatie had verslagen. In 1968 won Nixon. In 1964 had Johnson de Civil Rights Act getekend. Nadat hij zijn pen had opgeborgen zei hij dat de Democraten ‘het zuiden voor de duur van een hele generatie kwijt waren geraakt’. Nixons southern strategy betekende inderdaad een nieuw begin voor een zuiden dat lang Republikeins zou zijn. Maar hoewel de Republikeinen kiezen voor een beproefd recept is het zuiden niet meer hetzelfde.
‘De klassieke noord-zuid-tegenstelling gaat niet meer op’, zegt David A. Davis, onderzoeker aan het Center for Southern Studies van Mercer University in Macon, Georgia. ‘Overal in de zuidelijke staten ontstaan kiesdistricten waar Democraten de meerderheid hebben, vooral in de grote steden.’ Dat komt deels door demografische veranderingen, legt Davis uit. Simpel gezegd wordt het zuiden steeds minder wit. Georgia is een van de eerste staten die naar verwachting een ‘minority-majority’-staat wordt in het komende decennium, waarbij geen enkele etnische groep de meerderheid heeft. ‘Maar de verandering is ook cultureel. Er is een progressief wit zuiden ontstaan in de afgelopen decennia, een generatie die niet meer is opgegroeid met officiële segregatie. Deze groep wordt langzaam groter, en drukt de traditionele cultuur van het zuiden naar de achtergrond.’
De stille transformatie die het zuiden doormaakt, laat zich vertellen aan de hand van Robert W. Lee, een jonge pastor uit Statesville, North Carolina. Als kind kreeg hij een opvoeding die, zoals hij het omschrijft, ‘doorregen was van zuidelijke trots’. Lee, wiens volledige naam Robert Wright Lee IV is, had een zwarte nanny, die altijd apart at van de rest van het gezin, met bord en bestek dat ze van huis had meegenomen. Als middelbare scholier had hij een Confederatie-vlag boven zijn bed hangen, met daarnaast een foto van generaal Robert E. Lee, zijn overgrootoom. De geschiedenislessen die Lee op school kreeg ‘waren vast blijven zitten in de negentiende eeuw’, schrijft hij in zijn boek A Sin by Any Other Name: Reckoning with Racism and the Heritage of the South. ‘Ze gingen over de dappere zuidelijke generaals die vochten om het belang van de rechten boven alles te laten gelden.’
Lee beschrijft zijn jeugd ‘in de rode klei’ van de heuvels van North Carolina in een serie momenten waarop latent racisme zijn gezicht toonde. Witte ouders in Statesville waren erop gebrand dat kinderen naar buurtscholen gingen. Omdat woonwijken sterk gesegregeerd waren, was pleiten voor buurtscholen een manier om gescheiden onderwijs in stand te houden, zonder je daar expliciet voor uit te spreken.
Lee was net beëdigd als pastor van de United Church of Christ in een voorstadje van Winston-Salem toen zich in Charlottesville de witte supremacisten verzamelden, ‘als eerbetoon aan hun held – en mijn verre oom’, schrijft Lee. Kort daarna ging hij in op een uitnodiging om een toespraak te houden bij de Video Music Awards van mtv in Los Angeles, dat wordt bekeken door een miljoenenpubliek. ‘We hebben mijn voorvader tot een idool voor wit suprematisme, racisme en haat gemaakt’, sprak Lee. ‘Als pastor is het mijn morele plicht om me uit te spreken tegen racisme, Amerika’s erfzonde.’
Tijdens een toespraak in Fredericksburg, Virginia, op 4 juni zei pastor Lee dat standbeelden van generaal Lee ‘afgodsbeelden’ zijn geworden en daarom het best verwijderd kunnen worden. Dat is ook de reden dat Michael Signer uiteindelijk van mening veranderde. ‘De manier waarop het beeld omarmd is door extreem-rechts heeft me ervan overtuigd dat het beter niet kan blijven staan’, zegt hij. Tegen het einde van zijn burgemeesterschap stemde ook Signer voor de motie om het monument te verwijderen. De zaak gaat nu naar het hooggerechtshof in Virginia, net als die over Lee in Richmond.
Roberts W. Lee’s stellingname kostte hem zijn baan. Kerkgangers stuurden e-mails om zijn ontslag te eisen en dreigden donaties stop te zetten zolang Lee aanbleef. Hij stapte op, en preekt nu in de Unifour Church, een gemeente waar een ruime meerderheid tot de lgbtq-gemeenschap behoort en de hoofdpastor soms voorgaat als dragqueen. In Charlottesville eindigde Signers termijn in januari 2018. Kort daarvoor hield Virginia verkiezingen voor een nieuwe gouverneur. De Republikein Ed Gillespie trapte zijn campagne af met de standbeeldenkwestie. ‘Ik wil dat ze blijven staan, hij wil dat ze weggehaald worden, en dat is een groot verschil’, zei hij over zijn Democratische tegenstrever Ralph Northam. Gillespie verloor.
Virginia, tot en met begin deze eeuw onderdeel van de ‘Solid South’, stemt sinds 2008 in meerderheid op een Democratische presidentskandidaat. De Trump-campagne laat de staat in deze verkiezingscyclus waarschijnlijk links liggen. In North Carolina, de thuisstaat van Robert W. Lee, gaan de twee presidentskandidaten gelijk op in de peilingen. Samen met Texas en Arizona is North Carolina onderdeel van ‘the new battleground’, zuidelijk terrein waar voor geen enkele president de overwinning een gegeven is.
Terugtrekken of ingraven, lijkt daarmee de keuze die Trump kan maken. Met de economie in duigen en de coronacurve die weer omhoog is gekruld, is er weinig om op terug te vallen. Onlangs retweette Trump een video waarin een aanhanger ‘white power’ riep. Hij heeft aangekondigd een veto te zullen uitspreken over een geplande naamsverandering van militaire bases vernoemd naar Confederatie-generaals. Op 30 juni streek Mississippi voorgoed de vlag met Confederatie-embleem. Op 1 juli in de middag reed een gemeentelijke takelwagen Monument Avenue in Richmond in om alvast Stonewall Jackson van zijn sokkel te tillen. Tachtig procent van Amerika is van mening dat racisme ‘een groot probleem is in de VS’. Voordat Trump aantrad was dat vijftig procent. Amerika stemt in november. Dan moet blijken of ook Trump zich heeft vastgeklampt aan een ‘lost cause’.