‘IK ZOU NIET in een bos kunnen wonen. Ik kijk graag naar iets in de verte. Ik moet de lucht kunnen zien, die prachtige wolken die we hier hebben. Als ik op het strand ben, kijk ik vanzelf naar de kim. Zie ik daar schepen, dan vraag ik me af: varen ze vrij of op ramkoers. Het moet weids zijn.’ Weids. Dat woord is ontegenzeggelijk van toepassing op het leven van vice-admiraal b.d. Nico Buis, oud-bevelhebber der Zeestrijdkrachten en tegenwoordig voorzitter der Raad van Bestuur van een ander brok Hollands glorie, Smit Internationale. Buis groeide op met de zee, als zoon van een Scheveninger op de grote vaart. ‘Om me heen werd altijd gevaren. Dat trok me heel erg aan. Vroeger had je een korte, driejarige HBS. Die wilde ik doen en dan zo snel mogelijk naar de zeevaartschool. Maar mijn vader vond dat niet verstandig. Hij wilde dat ik de HBS helemaal afmaakte en mijn zeevarende bestaan zou beginnen bij de marine. “Daar kun je een goede opleiding krijgen”, zei hij. “Als je het niks vindt, kun je altijd nog naar de koopvaardij.” In die tijd luisterden kinderen nog naar hun vader, dus ben ik bij de marine verzeild geraakt. Ik had het er naar mijn zin. De overstap heb ik pas gemaakt toen ik alles bij de marine had gedaan dat binnen mijn mogelijkheden lag. Toen ik een jaar of dertien was voer ik mee op de tanker van mijn vader, van Liverpool naar Hamburg. Mijn eerste grote reis. Mijn moeder voer ook mee, dat deed ze wel vaker. Ik zal nooit vergeten hoe ziek ik werd in de Ierse Zee. Het woei enorm. Ik zat aan tafel en keek door een patrijspoort. Lucht, water, lucht, water. Ik werd ziek als een hond en dook mijn bed in. Vijf minuten later gevolgd door mijn moeder, die ons altijd vertelde dat ze nooit ergens last van had. “Komt door jou”, zei ze. Dus laat je niet voor de gek houden, vrijwel iedereen wordt zeeziek. Ik ben tijdens mijn periode op zee maar twee mensen tegengekomen die ik er nooit op heb kunnen betrappen dat ze ergens last van hadden. Ben je zeeziek, dan is het niet altijd zo dat je over je nek moet, zoals ze bij de marine zeiden. Vaak moest ik de eerste dagen op zee veel geeuwen, en was ik slaperig. Dat is óók zeeziekte. Krijg je het te pakken, dan komt er nog maar weinig uit je handen. Dat is niet bepaald handig als je het commando over een schip voert, maar je doet er weinig aan.’ TWINTIG WAS hij toen hij bij de marine kwam, nu veertig jaar geleden. Meer dan twintig jaar lang voer hij op verschillende typen oorlogsbodems. Het grootste deel van zijn varenstijd, veertien jaar lang, bracht Buis door op onderzeeërs. Hij was onder meer commandant van de Zwaardvis. Buis: ‘Onder water varen is volstrekt anders dan boven water. In een onderzeeër is je ruimte beperkt. Binnen het schip verplaats je je schurend langs mensen, langs apparatuur. Je moet inschikken. Langdurig verblijven in een kleine ruimte vergt nogal wat van een mens. Als je claustrofobisch bent is het een ramp. Sommige mensen worden echt helemaal gek. Die komen natuurlijk niet in aanmerking voor een post op een onderzeeër. Maar ook als je niet zo'n moeite had met kleine ruimten was het wel eens doorbijten. Op een jager kun je aan dek gaan staan om even uit te waaien of naar de kim te staren. Op een onderzeeboot kun je nauwellijks met je kop in de wind. Als je al op de brug kunt, dan zie je niet veel omdat-ie continu overspoeld wordt door hoge golven. Als je lang op een onderzeeër zit, ga je de zee onherroepelijk anders bekijken. Op oppervlakteschepen voel je de zee veel meer. Je bent altijd met d'r bezig. Je voelt hoe je haar doorklieft, je voelt het stampen.’ Na zijn tijd onder water voerde Buis het bevel over de Bloys van Treslong, een fregat, en werd hij chef-staf van een eskader. Buis: ‘Ik heb de meeste typen schepen van de Nederlandse marinevloot wel gehad, geloof ik. Mijn lievelingsschepen waren die waarover ik het commando voerde. Eigenlijk vind ik dat maar iets raars. Ik heb niets met mijn auto, maar wel met sommige schepen. Vraag me niet wat het precies is, het ís er. Ik zou ook nooit over een schip kunnen praten als iets onzijdigs, geslachtsloos. Een schip is een vrouw, een zij. Ze is je huis, je enige geborgenheid op die grote zee. Iedereen die lang op een schip verblijft gaat zich met haar verbonden voelen. Daar is niet echt een rationele verklaring voor. Ik heb twee commando’s gehad. Twee keer drie jaar. Bij de koopvaardij is het anders. Daar kun je een schip twintig jaar onder je hebben. Voor mij waren die commando’s het hoogtepunt in mijn leven. Mijn eigen schip! Ik heb er in het begin wel slecht van geslapen. Er zal toch niks gebeuren, dacht ik. Stel je voor, zestig, zeventig mensen onder je en het gaat mis. Je hebt een enorme verantwoordelijkheid. Als het mis gaat op zee, kun je al je mensen verliezen. Ik kende alle hoekjes en gaatjes van mijn schepen. Zeker in het begin ga je door het hele schip heen zodat je het leert kennen.’ ZEEGAT IN, zeegat uit. Een groot voordeel van varen bij de marine: je gaat de hele wereld over. Buis moet lang nadenken over de vraag welke zee hij niet bevaren heeft. ‘Ik denk dat ik ze inmiddels bijna allemaal wel gehad heb. Een rivier als de Amazone zou ik nog wel eens willen meemaken. Dat is volstrekt anders varen dan op zee. Daar liggen geen mooie betonde routes. Er zijn overal zandbanken die constant verschuiven. Met Smit zijn we bezig met een groot project op de Orinoco. We kunnen er niet varen zonder lokale mensen die onze boten beloodsen. Ze weten alles van de stroming en de diepgang van de rivier. Die mensen hebben geen betonning nodig. Elke zee voelt anders door verschillen in diepte en getij. Sommige zeeën worden niet serieus genomen. Neem de Ierse zee, veel zeelui vinden dat maar een zee van niks. Maar het kan er flink spoken en je kunt er zeeziek worden, dat wil je niet weten. Komt omdat-ie ondiep is. Dat geldt ook voor de Noordzee, veel wind. Een oceaan is heel anders. Je merkt het meteen als je van de Noordzee de oceaan op gaat. Het is er veel dieper. Het voelt heel anders, een lange deining.’ Onlosmakelijk met de zee verbonden zijn tradities en bijgeloof. Zeelui zijn een beetje ouderwets, zegt Buis. Dat komt ervan als je je overlevert aan de elementen. Buis: ‘Het is traditie dat een schip gedoopt wordt. De doopster is altijd een vrouw. Als het goed is ontstaat er een band tussen de doopster en het schip. Mijn vrouw is doopster van een fregat. Elk jaar gaat ze naar Den Helder, naar haar mannen. Dan vaart ze mee. Ze houdt contact met de bemanning, waar ze ook zijn. Zit ze driftig te pennen als ze weer buitengaats zijn.’ Er zijn mensen die het onzin vinden, het dopen van een schip. Maar van Nico Buis zul je dat niet horen. ‘Het is allemaal niet verklaarbaar, natuurlijk is het bijgeloof. Maar varen op een schip dat niet gedoopt is, heeft iets engs. Dat gaat niet goed, denk je dan. Als je midden in de nacht op de brug staat terwijl je geen hand voor ogen ziet en iedereen ligt te snurken, dan is je scheepje maar heel klein. Dan heb je niet meer zo veel praatjes. Zeker vroeger, toen mensen nog bang waren dat ze van de aarde af zouden varen, moeten het bijgeloof en het respect voor de macht van de zee enorm zijn geweest. Dat is er nooit helemaal uitgegaan, en dat is begrijpelijk. Je bent niets in het grote zeegeweld. Er hoeft maar dít te gebeuren of het gaat mis. Je vergist je vreselijk als je denkt dat je alles in de hand hebt. Het geweld van de zee is eigenlijk niet uit te leggen. Om het te begrijpen moet je het meemaken. Je zit écht in angst. Je weet niet waar je blijft als ineens het weer omslaat. Ik denk dat het in 1979 was. Ik zat aan boord van een jager tijdens de Fastnet Race, een grote zeilrace. We waren begeleidingsschip. In het Kanaal kregen we slecht weer. Zomaar, vanuit het niets, zaten we in een orkaanachtige storm, windkracht tien, elf. Binnen een half uur, niemand zag het aankomen. Zeilboten om, mensen overboord, ellende. Onze reddingsboten hingen aan davids, palen van massief staal. Uit een van die dingen was een grote hap verdwenen. Weggeslagen door de zee. Je hebt er geen voorstelling van hoeveel kracht het water heeft. Als je denkt dat je de zee kunt bedwingen, hou je jezelf voor de gek. De zeilscheepjes die aan de race meededen, waren niet gebouwd op zo'n storm. Jarenlang was er geen echt harde wind meer geweest. Scheepsbouwers streefden naar mooie, snelle, zeilschepen. Met een flinke storm hielden ze geen rekening meer. Die scheepjes waren weerloos, want ze hadden spaderoeren. Zo'n roer staat los van de scheepshuid en is nauwelijks beschermd. Een stuk of zes schepen raakten stuurloos. Dan ben je verloren in zo'n storm. Normaal gesproken sla je overdwars om. Dat is al geen pretje, maar nu waren er schepen die in de lengte twee, drie keer over de kop gingen. Er zijn toen veel mensen verdronken. Er was geen houden aan. “De zee geeft en de zee neemt”, dat is mij een beetje te veel Herman Heijermans. Ik heb daar niet zoveel mee. Maar het is géén dooddoener. Ga maar eens naar Urk en kijk hoeveel namen er op het monument voor verdronken zeelui staan. Hoe kleiner het scheepje, hoe linker. Als je werkt op zee, mag je dat nooit uit het oog verliezen.’ IN DE LOOP der jaren is het omgaan met de zee veranderd. Marineschepen zijn niet meer gebouwd op het incasseren van treffers. Water maken en overschakelen op een ander ketelruim en de tweede machinekamer, zodat de schroef blijft draaien, is er niet meer bij. Goalkeepers schieten granaten en raketten uit de lucht voordat ze het schip bereikt hebben. Wie denk er nog aan zinken? De dreiging van de zee lijkt verder weg dan ooit. Ook voor de koopvaardij waar grote, massieve schepen de kleintjes hebben verdrongen. Buis: ‘Bij moderne zeelieden is de voeling met de zee minder geworden. Er wordt academischer gevaren dan vroeger. De opkomst van informatietechnologie, computers en het verbeteren van radar heeft veel veranderd. Als we boven water voeren met de onderzeeër, stond de radar meestal uit. Dan speurde je de kim af. Op mijn eerste fregat hadden we bovendien een plottafel die de koersen van andere schepen op pa pier zette. Dat werd een puinhoop als er meer dan vijf boten in de omgeving voeren. Dus dan vertrouwde je maar weer op je ogen. Tegenwoordig hebben de meeste schepen een gesloten brug. Iedereen staat te loeren naar schermpjes. Je merkt niet meer wat er buiten écht aan de hand is. Pas als je de deur opengooit merk je hoe godvergeten hard het waait. Op zich wordt er nu met behulp van nieuwe technieken veel veiliger gevaren dan vroeger, maar pas als je een flinke storm voor je kiezen hebt gehad, realiseer je je dat we de zee nog steeds niet bedwongen hebben.’ Nederlandse zeelieden zijn zich daarvan terdege bewust. Het is een van de redenen dat ze nog steeds worden beschouwd als de beste en meest betrouwbare varensgasten die er zijn. Buis merkt dat telkens weer, ook bij Smit Internationale. Buis: ‘Smit is een Nederlands bedrijf, al varen lang niet alle schepen onder Nederlandse vlag. Is er een Nederlandse kapitein, onder welke vlag dan ook, dan stelt dat een klant gerust. Het geeft vertrouwen.’ Volgens Buis is het geen wonder dat Nederlandse zeelui van een hoog kaliber zijn. Dat heeft met meer te maken dan alleen opleiding. ‘Zelfs als je in Twente een schop in de grond steekt komt er water omhoog. Ik was laatst op de Veluwe. Daar stond een grote put die rechtstreeks verbonden was met het IJsselmeer. Men vertelde me dat als het water in die put te hoog kwam te staan, er van alles moest worden opengezet. Waar je ook bent in Nederland, overal is de zee. We vergeten het wel eens, maar we hebben dit land aan de zee ontworsteld.’ Toch loopt de animo van Nederlandse jongeren om nog iets in de scheepvaart te doen de laatste jaren terug. Buis: ‘Het wordt minder aantrekkelijk voor ze. Vroeger was varen een vorm van avontuur, of je nu bij de marine zat of bij de koopvaardij. Je was soms lang van huis, maar je kwam ergens. Vooral in de koopvaardij is het avontuur soms ver te zoeken, terwijl je nog steeds lang van huis bent. Je vaart volgens een strak berekende route. Even je koers verleggen naar een tussenhaven is er niet meer bij. Je gaat van de ene laadboei naar de andere. Daar kun je lading innemen en lossen. Je komt soms niet eens meer in een haven, laat staan dat je iets van de wereld ziet. Als je vroeger naar Indonesië wilde, monsterde je aan op de grote vaart. Tegenwoordig kun je beter een vliegtuig pakken of een cruiseschip. De grote vaart brengt je nergens meer.’ Nee, dan Smit Internationale, een van de grootste maritieme dienstverleners ter wereld. Dáár is nog avontuur! Natte aannemerij, zeeberging en zeesleperij. Grote klussen in havens, kustgebied en op open zee. Hijsen, duwen, trekken, duiken en bergen. Wereldwijd. ‘Bij ons vind je nog wél avontuur. En dat trekt jongeren nog steeds aan. Laatst plaatsten we een advertentie. Daarop kwamen enorm veel reacties. De zee raakt niet zomaar uit ons bloed, gelukkig. Als je kijkt naar hoeveel plezierbootjes er zijn in Nederland, dan merk je hoezeer we met het water en het varen zijn verbonden.’ Buis kan zich geen bestaan zonder zee voorstellen. Bij Smit Internationale zit hij wat dat betreft goed. Buis: ‘Als ik wil kan ik zo de zee weer op. Ik kan mee met onze schepen, en af en toe met het fregat waarvan mijn vrouw de doopster is. Zo'n kans laat ik natuurlijk niet liggen. De zee heeft mij alleen geluk gebracht.’
Staren naar de kim
Nico Buis, vice-admiraal b.d., is voorzitter van de Raad van Bestuur van Smit Internationale, een der grootste maritieme dienstverleners ter wereld. Dáár is nog avontuur! Natte aannemerij, zeeberging en zeesleperij. Grote klussen in havens, kustgebied en op open zee. Hijsen, duwen, trekken, duiken en bergen. ‘De zee heeft mij alleen geluk gebracht.’
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1999/30
www.groene.nl/1999/30