Abraham Bloemaert, De doop van Christus, circa 1598-1600 © National Trust, Ham House, Surrey – The Dysart Collection

Noël Coward maakte zich in 1938 vrolijk over de penibele situatie van de ‘Stately Homes of England’, huizen als Ham House, Petworth House, Castle Howard, producten van vijfhonderd jaar bouwwoede en decoratiezucht. In Cowards jaren waren ze ernstig in verval. De adellijke bewoners slaagden er nauwelijks meer in de boel bij elkaar te houden (‘the pipes that supply the bathroom burst/ And the lavatory makes you fear the worst’) en om in het onderhoud te voorzien verpatsten zij grote hoeveelheden schilderijen en meubelstukken (‘the Van Dycks have to go/ and we’ll pawn the Bechstein Grand’). De eigenaar van Dyrham Park, Gloucestershire, verkocht in 1901 een schilderij van Meindert Hobbema om de aanleg van elektriciteit in het huis te kunnen betalen.

In die penibele situatie kwam The National Trust te hulp, de instelling die sinds 1895 zulke huizen inclusief inventaris overneemt, restaureert, beheert en openstelt voor het publiek. Het is daarmee de grootste kunstverzameling van het koninkrijk, met zo’n tweehonderd huizen en zo’n dertienduizend schilderijen. Het Mauritshuis toont een kleine selectie van Nederlandse schilderijen uit dat enorme bezit.

Een herschepping van een bezoek aan zo’n huis in de kleine tentoonstellingsvleugel van het Mauritshuis is onbegonnen werk. Ook aan de geschiedenis van de invloed van Nederlandse schilders op de Britse cultuur kan zo’n tentoonstelling maar heel even raken. Die invloed is zeer groot. Die landhuizen hangen bijvoorbeeld vol met portretten door Sir Peter Lely (1618-1680), geboren als Pieter van der Faes, opgeleid in Haarlem en vanaf 1641 de opvolger van de Vlaming Anthony van Dyck als dé portretschilder van de Britse elite. Lely’s populariteit wijst op de enorme status van deze schilders, op de grote vraag naar kwaliteitswerk onder de welgestelde aristocratie én op de serieuze schaarste aan schilderstalent in Engeland zelf. Pas in de achttiende eeuw wordt de schilderkunst daar volwassen.

In de tentoonstelling zijn een paar echte topstukken te zien. Er is een stemmige Wijze man bij een tafel van Jan Lievens, dat begrijpelijkerwijs lang voor een Rembrandt werd versleten, en een Zelfportret met gevederde baret, dat altijd voor een werk van een leerling van Rembrandt doorging, maar toch van de meester zelf blijkt te zijn – zij het dat iemand anders er die malle veer op geschilderd heeft. Er is ook een puike Saenredam en een werkelijk schitterend Gezicht op Dordrecht door Albert Cuyp, het soort schilderij dat in die huizen met hun ‘Engelse’ landschapstuinen buitengewoon goed tot zijn recht kwam.

Een persoonlijke favoriet is echter een paneel van Abraham Bloemaert uit 1599/1600, De doop van Christus, dat in Ham House in de salon van de adellijke bewoonster hing, en nog altijd hangt. Dat is een fenomenaal werk, een wervelende kurkentrekker van lichamen, buigend, knielend, kleren uittrekkend, redekavelend, aan de oever van het stroompje waar in de verte Jezus de doop ontvangt. Het zijn maniëristische krachttoertjes, daar moet je tegen kunnen, maar Bloemaert is zo’n fantasierijke regisseur, zo’n durfal als het om de weergave van het menselijk lichaam gaat, daar kan je uren naar kijken – zeker als dat in je slaapkamer hangt.


National Trust – Hollandse meesters uit Britse landhuizen, Mauritshuis, t/m 6 januari 2019; mauritshuis.nl