Het is een wilde beschuldiging van Sloterdijk, geuit in een open brief waarvan de fraai gepolijste stijl de geur van roddel en achterklap nauwelijks verhult. De brief is zijn antwoord op de knallende kritiek die hem ten deel viel nadat hij in een besloten gezelschap vrijelijk had zitten filosoferen over de morele winst van de moderne gentechnologie. Nu deze wrede eeuw heeft bewezen dat het humanisme faalt in het temmen van het mensendier, betoogde Sloterdijk in het Beierse slot Elmau, moeten we misschien iets beter kijken naar technieken waarmee het genetisch materiaal verbeterd kan worden. Volgens Sloterdijk zou Habermas de tekst van de voordracht, voorzien van de nodige vette strepen en uitroeptekens, naar bevriende journalisten hebben gestuurd met de opdracht er gehakt van te maken. Vervolgens verschenen in Der Spiegel en de Frankfurter Rundschau oorlogszuchtige stukken waarin Sloterdijk werd uitgemaakt voor een neo-eugeneticus met fascistoïde trekken.
Ook dat waren wilde beschuldigingen. Sloterdijks voordracht was weliswaar wollig genoeg om, kwaadwillend lezend, er glibberige tendensen in te ontwaren, maar die heeft de auteur inmiddels in interviews, debatten en ingezonden stukken grotendeels weten bij te stellen. Nee, hij wenst geen gentechnologische schepping van supermensen, hij wil slechts wijzen op de noodzaak van een ethische code voor het gemanipuleer met genen. Opgelucht concludeerde de talkshowpresentator van de ZDF na een slopend debat dat het verwijt van fascisme nu definitief van tafel was.
Blijft de vraag hoe groot de kloof nu werkelijk is tussen de goede, oude Kritische Theorie van Habermas en de brutale Nieuwe Filosofie van Sloterdijk. Heeft nu echt het uur geslagen voor de kinderen van het fascisme die er hun levenstaak in zagen keer op keer te waarschuwen voor de nationaal-socialistische dwaalwegen van hun ouders? Is nu definitief de dageraad aangebroken van die bevrijde generatie dichters en denkers, die onbekommerd terugkeert naar de aloude gewoonte van de Duitse filosofie om zich in de diepste duisternis het meest op haar gemak te voelen? De Kritische Theorie heeft wel voor hetere vuren gestaan. Eind jaren zestig werd ze door de opstandige studenten van die tijd afgeschreven vanwege een gebrek aan revolutionaire potentie, maar hoewel Theodor W. Adorno zich achter zijn katheder vandaan liet pesten, overleefden zijn collega’s van de Frankfurter Schule het oproer met gemak. In de jaren tachtig lag de Kritische Theorie voortdurend onder vuur van modieuze poststructuralisten en deconstructivisten - totdat hun goeroe, Michel Foucault, vlak voor zijn dood toegaf dat hij zich veel onzin had kunnen besparen als hij tijdig had kennisgenomen van de Kritische Theorie.
Toch lijkt het einde van de school van Habermas nabij, zij het niet omdat de nieuwe generatie denkers over de betere filosofische argumenten beschikt, maar omdat onder Duitse intellectuelen de behoefte lijkt te groeien wat meer afstand te nemen tot het vermaledijde Duitse verleden en tot de verantwoordingsplicht die daar door Habermas en de zijnen altijd zo opdringerig mee wordt verbonden. Botho Strauss, die enkele jaren geleden een geruchtmakende aanzet gaf tot een neo-conservatieve Welle; Peter Handke, die de Servische verbondenheid met bloed en bodem verdedigde tegen de humanistische hybris van het Westen; Martin Walser, die vraagtekens plaatste bij de zin van het Berlijnse holocaustmonument, en nu Peter Sloterdijk, die verontwaardigd gesis uitlokte door de jaren na de oorlog de duisterste uit de Duitse geschiedenis te noemen - het zijn, wat je er verder ook van mag denken, stuk voor stuk uitingen van een behoefte niet meteen met de liniaal van de geschiedenis op de vingers te worden getikt zodra men eens een wat obscuurder denkpad inslaat dan de helverlichte wegen van Habermas’ Kritische Theorie.
Bondskanselier Schröder heeft zich inmiddels tot symbool gemaakt van die hang naar een lossere verhouding tot de Duitse geschiedenis, door de opmerking die hij plaatste toen hij tijdens een rondleiding door zijn nieuwe woonplaats Berlijn op het monument voor de Frans-Duitse oorlog werd gewezen: ‘En? Gewonnen?’ Of inspecteur Schimansky (Tatort), die in een film vol overtuiging een menselijke dr. Mengele speelt die beweert met zijn medische experimenten op Auschwitz-gevangenen juist mensenlevens te hebben gered in plaats van vernietigd? De nieuwe generatie Duitse intellectuelen is druk doende het verdoemde verleden te ontdemoniseren.
Het verontrustende is alleen dat ze nog geen overtuigend alternatief te bieden heeft voor de sinds de oorlog zo overheersende Kritische Theorie. De denkers van de Frankfurter Schule, van Horkheimer en Adorno tot Marcuse en Habermas, weerspiegelden en versterkten de wil tot democratie en sociale rechtvaardigheid waartoe de Duitsers na de oorlog waren veroordeeld. Maar wat weerspiegelen Duitse denkers wanneer door de groeiende afstand tot het fascistische verleden die dwang tot humanisme almaar zachter wordt? En wie zal hen hoeden opdat ze niet verdwalen in de duistere afgronden van inmiddels weer populaire denkers als Oswald Spengler en Martin Heidegger? De inmiddels zeventigjarige Habermas zal niet eeuwig zijn waarschuwende vinger kunnen blijven heffen.