Hij vat dit slechte nieuws in twee zinnen samen. De staatsschuld bedraagt niet, zoals wordt beweerd, vijfhonderd miljard gulden, maar moet op tweeduizend miljard gulden worden getaxeerd. En het percentage werklozen is niet 7,4 maar schommelt rond de twintig. Hij gaat deze spectaculaire beweringen waarmaken in zijn boek Het drama van de hyperwerkloosheid, dat rond 10 oktober wordt gepresenteerd, waarschijnlijk in het Haagse perscentrum Nieuwspoort.
In de hoge aanwezigheid van minister Hans Wijers ongetwijfeld? Horringa: ‘Daar valt nog niets over te zeggen’.
In Nederland is Dirk Horringa zowel in linkse als in rechtse kringen tot dusverre een roepende in de woestijn. Bijval krijgt hij exclusief vanuit het buitenland. In de Financial Times bijvoorbeeld, het dagblad dat op 18 september the Dutch miracle hardhandig heeft bekritiseerd. En in de niet minder prestigieuze Wall Street Journal, die op 24 september een hoofdartikel schreef onder de kop ‘Holland isn’t heaven’, waarin gehakt werd gemaakt van de ‘populaire mythe’ dat Nederland een, voor een eigentijdse, kapitalistische natie spectaculair laag aantal (7,4 procent) werklozen zou tellen. In werkelijkheid, zegt ook de Wall Street Journal, moet dit cijfer worden verdrievoudigd.
Het dagblad heeft zich ongetwijfeld laten inspireren door de bijdrage van zijn eigen medewerker Dirk Horringa, ‘corporate governance consultant, based in Amsterdam’, de man die vijf weken eerder in de kolommen van deze Amerikaanse krant ‘The truth about the Dutch model’ verkondigde. Het poldermodel, schreef Horringa, is een verzinsel, een produkt van overheidspropaganda, gebaseerd op statistische leugens. De Troonrede was, op het moment dat Horringa zijn onheilstijding formuleerde, al in de maak. ‘Verwacht mag worden’, schreef Horringa, ‘dat deze in het teken zal staan van de gebruikelijke roze visie op dat verbluffend succesvolle Poldermodel, thans en in de toekomst. Niettemin zijn er sterke indicaties voor het feit dat er iets verrot is in de Staat der Nederlanden.’ Shakespeare. Hamlet. Eerste bedrijf, scène vier, naar polderlandse maatstaven vertaald.
En inderdaad, de Troonrede bevatte die derde dinsdag van september een en al, door de ministers Kok, Zalm en Wijers ingefluisterd, majesteitelijk gejuich.
Prof. Dirk Horringa (78) is van huis uit socioloog en was jarenlang medefirmant van het befaamde organisatiebureau Horringa & De Koning, dat altijd, vrijwel zonder uitzondering, werd geconsulteerd als er een kwakkelende grootonderneming moest worden doorgelicht. Dat geschiedde genadeloos, zonder aanzien des persoons.
‘Meneer de president-commissaris’, zei Horringa, nadat hij een dag lang een bedrijf had bestudeerd, ‘het spijt me te moeten zeggen, maar uw firma is feitelijk failliet.’
Albert Heijn was degene die indertijd Horringa’s declaraties moest tekenen. Niettemin adviseerde Horringa dat Albert Heijn in het belang van zijn eigen bedrijf beter kon terugtreden om plaats te maken voor zijn broer Gerrit-Jan. ‘s Lands topkruidenier kijkt op zijn ervaringen met deze 'externe adviseur’ met weinig vreugde terug, blijkt uit zijn gedenkschriften (De memoires van een optimist, 1997): ‘Hij zal zichzelf ongetwijfeld een hele piet vinden, de onkreukbare brenger van slecht nieuws, maar ik zou hem nu nog kunnen aanvliegen.’
‘Hij begrijpt het dus nog steeds niet,’ zegt Horringa. ‘Mijn advies is toentertijd trouwens overgenomen: Gerrit-Jan werd intern de eerste man van het bedrijf - helaas werd hij een paar maanden na zijn aantreden vermoord.’
HET FENOMEEN werkloosheid fascineert Dirk Horringa al sinds de jaren dertig, toen hij als vijftien-, zestienjarige in het Haagse stadsbeeld zag wat dit voor ellende met zich meebracht. Andere jongens van die leeftijd berijmen de liefde of Gods vrije natuur, Dirk Horringa daarentegen schreef gedichten over de vloek en de vernedering van het stempellokaal. ‘Je kunt wel zeggen dat ik er een soort trauma aan heb overgehouden’, zegt hij.
Enige jaren later kwam hij bij het Sociologisch Instituut van de Universiteit van Uppsala terecht, ‘s nachts werkend als produktiearbeider bij een plaatselijke motorrijtuigenfabriek. Het waren de eerste gloriedagen van het Model Zweden, de Scandinavische, sociaal-democratische heilstaat met zijn verwaarloosbare percentage (twee) werklozen. Totdat, in het voetspoor van een ernstige financiële crisis, de cijfers werden geschoond en het aantal werklozen plotseling veertien procent bleek te zijn.
Dirk Horringa was gewaarschuwd. Er moet realistisch, zonder ideologische rimram, worden gerekend, leren ons zijn ervaringen met het Rode Noorden. Nu waarschuwt hij Nederland, dat in een vergelijkbare situatie terecht dreigt te komen, op zijn beurt voor de dreigende 'hyperschulden en hyperwerkloosheid’. ‘Die worden òf schromelijk onderschat’, zegt Horringa, ‘òf zij worden gemanipuleerd, òf zij worden van overheidswege geheim gehouden.’
Eerst de ‘hyperschulden’ van de overheid. ‘Die staatsschuld bedraagt dus, zoals iedereen weet, op het ogenblik vijfhonderd miljard. Dit bedrag staat althans op de balans. De reële schatting hoort echter in de buurt van het viervoudige te komen. Het boekjaar sluit namelijk niet op 31 december 1997. Er wordt lichtvaardig voorbijgegaan aan het feit dat de overheid een groot aantal onontkoombare verplichtingen heeft. Tegenover de geronten, bijvoorbeeld, plus al die andere uitkeringstrekkers. Alleen het aantal bejaarden stijgt al binnen de kortst mogelijke tijd van twee naar drie miljoen. Zij leven langer, zij hebben steeds duurdere medicatie nodig - maar dit feit is niet in de balans opgenomen en zo rekenen wij ons rijk.’
Hetzelfde geldt, zegt Dirk Horringa, voor het aantal werklozen. Ogenschijnlijk maakt Nederland, met zijn 7,4 procent, een excellente beurt, vergelijkbaar met de situatie in rimpelloos ogende naties als Oostenrijk en Luxemburg. ‘Helaas, het is een vervalsing.’ Niet alleen is het percentage werklozen een veelvoud van het getal dat Wim Kok op zijn wekelijkse persconferentie pleegt te verkondigen, bovendien verdient 33 procent van de kiesgerechtigden in het bedrijfsleven het inkomen voor heel Nederland, en bestaat de rest van de natie uit uitkeringsgerechtigden, gepensioneerden, banenpoolers en mensen die het genot van een zogeheten ‘Melkertbaan’ mogen smaken.
‘NEEM DIE Melkertbanen’, zegt Dirk Horringa. ‘Die pretenderen werk te scheppen. Het is echter gesubsidieerd werk, dat geheel ten koste van de schatkist gaat. Met rampzalig resultaat: op den duur kost elke subsidiebaan twee bestaande banen uit het bedrijfsleven. Zoiets is het paard achter de wagen spannen, dat ziet een kind. Een eerzuchtig man, die Melkert, met gevaarlijke ideeën. Elke keer komt hij weer met nieuwe plannen, het Melkertbanenplan I, het Melkertbanenplan II, het Melkertbanenplan III en het Melkertbanenplan IV. En elke keer kost het weer onnoemelijk veel geld, terwijl de resultaten per saldo negatief uitpakken.’
Het is een draconisch gegeven: de staatsschuld die viermaal zo hoog en de werkloosheid die driemaal zo groot is als de officiële bronnen aangeven.
‘Het is een soort samenzwering van de stilte’, zegt Horringa, ‘aangezwengeld door de overheid die er belang bij denkt te hebben zo gunstig mogelijke cijfers te produceren. Met medeweten en medewerking overigens van overheidsinstituten als het Centraal Bureau voor de Statistiek en het Centraal Planbureau. Daardoor worden volk en volksvertegenwoordiging de laatste jaren systematisch misleid. Je kunt het precies traceren. Wij schrijven 1982, het eerste jaar van Lubbers I. Toen was het werkloosheidscijfer in Nederland 14,4 procent, op Italië na het hoogste van Europa. En dat was het moment dat Lubbers zwoer dat hij bij een getal van een miljoen werklozen zou aftreden. Waarna de diverse overheidsinstellingen zich beijverden om dit getal cosmetisch te corrigeren en het werkloosheidscijfer twee jaar later was gedaald tot 8,2 of 8,4 procent, precies weet ik het niet meer.’
HOE DAN OOK, het zich rijk rekenende Nederland dreigt in grote problemen te komen, zegt Horringa. Natuurlijk heeft hij over een mogelijke oplossing nagedacht, in de wetenschap dat elk procent minder werklozen met de grootste moeite bevochten zal moeten worden. Horringa bepleit bijvoorbeeld een uiterst liberaal fiscaal klimaat voor jonge, beginnende bedrijven, waarvan nu nog ‘onder een werkelijk moordende belastingdruk’ zestig tot tachtig procent over de kop pleegt te gaan. Binnen vier jaar, nota bene! ‘Noem het kleutersterfte.’
En Horringa bepleit een door de overheid niet geremde, maar gesteunde heroriëntatie van het bedrijfsleven. De tijd van de agrarische economie is voorbij, de mechanische industrie, die daarop volgde, is verouderd of verdwenen, maar wat resteert, draagt nog vaak de provinciale suffigheid van vroeger met zich mee. Hij heeft het aan den lijve ondervonden, als hoogleraar in de organisatie-adviesprocessen, een nieuwe leerstoel aan de Technische Universiteit van Eindhoven. Wat Philips deed, was welgedaan en voor de rest werd het intellectuele leven door een soort ‘Brabantse gemoedelijkheid’ gedomineerd. Dat leidt dus, in creatieve zin, tot niets. Het eerste uur van elke collegedag las Dirk Horringa, samen met zijn aanvankelijk tegenstribbelende studenten, de krant. Dat was een revolutionaire ingreep, het bleek dat vierde- en vijfdejaars studenten in de bedrijfskunde geen kranten plachten te lezen, en derhalve niet of nauwelijks op de hoogte waren van de calamiteuze ontwikkelingen in het Nederlandse bedrijfsleven.
Horringa: ‘Nederland moet, om maar eens enig consultancy-Chinees te gebruiken, zich transformeren tot een global multicultural trade and communication hub. Voor het geval u het woord hub niet kent, dat is de naaf van een wiel. De wereld kent twintig grote, stedelijke gebieden, die een dergelijke scharnierfunctie vervullen. Nederland hoort niet bij deze twintig uitverkorenen. Natuurlijke hulpbronnen hebben wij niet, of niet meer, zodat wij onze typische talenten zouden moeten exploiteren: talenkennis en kennis van vreemde culturen. Als wij, wat langzamerhand onvermijdelijk is, in communicatieve zin een toppositie als draaischijf willen innemen…’
Hohoho! Is bijvoorbeeld de rijke en hoogontwikkelde Randstad niet zo'n typische global multicultural trade and communication hub, waar Horringa zo'n gedreven voorstander van is?
‘Welnee. De Randstad? De Randstad functioneert, tegen de uiterlijke schijn in, uiterst gebrekkig. Nederland loopt bijvoorbeeld mijlenver achter met informatietechnologie. In de Verenigde Staten is men zeker tien jaar verder.’
Hoe is te verklaren dat bijvoorbeeld zo'n Hans Tietmeyer Nederland ‘een model-natie’, ‘een voorbeeld voor heel Europa’ heeft genoemd? Die man is president van de Duitse Bundesbank en dus ongetwijfeld iemand die kan rekenen.
‘Het is gewoon een door de overheid in september 1996 internationaal rondgetoeterde hype’, zegt Horringa. ‘The Netherlands, the allround most successful country of Europe…’ Voorafgaand aan het voorzitterschap van Nederland van het verenigd Europa, inclusief het, nog steeds niet getekende, Akkoord van Amsterdam. In die sfeer is plotseling in Frankrijk de term le modèle Poldèr opgedoken, die naar Nederland is overgeslagen en onmiddellijk door de Nederlandse regering is geannexeerd.
Ja hoor, daar kwamen ze aan, de buitenlandse delegaties, razend benieuwd naar onze spectaculaire successen, die vervolgens weer door lichtelijk wanhopige ambtenaren moesten worden gerelativeerd. Andermaal, het is een hype, met als gevolg dat de geest niet meer in de fles valt terug te duwen. En het lijkt alsof men, in binnen- en buitenland, met blindheid is geslagen. Natuurlijk beschouwt Hans Tietmeyer Nederland als ‘een model-natie’. Dat is wat hij wíl: een land als Nederland als een soort morele rechtvaardiging van de welvaartsstaat.
Niettemin, het poldermodel stoelt niet op economisch realisme, maar is voor de rest puur een kwestie van overheidspropaganda.‘
INDERDAAD, prof. Dirk Horringa heeft ernstig nieuws, dat hij niettemin niet aan de Nederlandse media slijten kon, zodat hij zich uit arren moede maar tot de Financial Times en de Wall Street Journal heeft gewend.
Hij is niet ontevreden. Zijn eigen stuk werd moeiteloos afgedrukt (op 14 augustus), gevolgd door een hoofdartikel in de ene krant en een kritische beschouwing ('Debunking the Dutch myth’) in de andere krant.
‘Maar in de Nederlandse kranten, behalve in een eenmansblad als Friso Endts Business Report, heb ik er nog geen woord over gelezen. Begrijpt u dat? De Financial Times en de Wall Street Journal zijn toch de twee meest invloedrijke financiële bladen ter wereld? Ik weet best dat ik geen prettige boodschap heb. Niettemin kan ik me niet voorstellen dat Nederlandse journalisten, uit regeringsgetrouwheid, de kop in het zand steken als iemand met kracht van argumenten aantoont dat diezelfde regering de zaak systematisch flest.’