In 1902 ziet Richard Strauss in Berlijn het toneelstuk Salome (1893) van Oscar Wilde. Strauss is met zijn symfonische gedichten dan al de koning van een door een tijdgenoot als Nervendramatik omschreven turbosymfoniek, techniek van shock and awe. En Wilde’s fin de siècle-decadentie past zijn stijl van provoceren als een handschoen; bloed, schandaal, rumoer, perverse overmacht.

De hysterica Isolde – volgens Strauss een zestienjarige met de stem van Wagners Isolde – zit zich in het paleis van stiefvader Herodes te pletter te vervelen. Herodes, die zijn ogen niet van haar af kan houden, vraagt haar voor hem te dansen. Daartoe is ze bereid, mits hij haar een wederdienst gunt. Ze eist het hoofd van Jochanaan, de profeet die in de kerkers van het paleis is opgesloten. Het wordt haar op een zilveren schaal gepresenteerd in een slotscène die haar triomfale wreedheid liquideert met de traumatische ervaring van de daad. ‘Ich habe deinen Mund gekusst, es war ein bitterer Geschmack auf deinen Lippen.’ (…) ‘Sie sagen, dass die Liebe bitter schmecke.’ Zo breekt haar koele, deerniswekkende afstotelijkheid, wrekende weerschijn van de zijne, eerst haar en dan de doodsbange Herodes. In een vlaag van angst en waanzin laat hij haar door zijn soldaten doden. ‘Man töte dieses Weib!’ Knal, einde.

Het libretto fabriceert Strauss zelf op basis van Hedwig Lachmanns vertaling naar het Duits. In 1905 dirigeert Ernst von Schuch in Dresden de première van de eenakter die de muziekgeschiedenis zal verdelen in een voor en na. Al tijdens de repetities is het bal, met deserterende zangers die hun in klankmassa’s verdronken drakenrollen dreigen terug te geven. Tot vermaak van de componist steekt titelrolvertolkster Marie Wittich pedant de hakken in het zand. ‘Ik doe het niet, ik ben een fatsoenlijke vrouw.’ Maar Salome wordt een kolossaal succes, dat Strauss ondanks weerstand van maatschappij en pers rijk en beroemd zal maken. In Wenen wordt Salome tegengehouden door de censor, in New York wordt de productie na de eerste voorstelling teruggetrokken, in Londen brengt Covent Garden in 1910 een zwaar gekuiste versie. Maar Strauss kan zich grof leedvermaak veroorloven over de voorspelling van keizer Wilhelm II dat Salome Strauss grote schade zou berokkenen. ‘Van die schade heb ik mijn villa in Garmisch kunnen bouwen.’

Dat schuddebuikende testosteron is de autoritaire, wegens ‘onaangepast gedrag’ ontslagen oud-chef van het Koninklijk Concertgebouworkest, Daniele Gatti, naar verluidt wel toevertrouwd. Salome gaat over niets anders dan geniaal platvloers vertoon van kracht, de kracht van de daad en de grensoverschrijdende lust, van de ene climax naar de volgende; Strauss’ trefwoord Steigerungen dekt de lading. Binnen die kolkende totaliteit doet het er nauwelijks toe hoe beklemmend sopraan Malin Byström de slotregels bekleedt met Salome’s verstandsverbijsterde berouw, of hoe verpletterend de Jochanaan van bariton Evgeny Nikitin hel en verdoemenis voor het kwaad preekt. De dramatische aspecten worden opgevreten door een animale energie, die lachwekkend overrompelende freakshow van kunnen, bluf en ballen. En Gatti’s Salome, in 2017 een hoogtepunt uit de geschiedenis van het Muziektheater, wordt op cd en dvd het hartverscheurende bewijs van wat het Koninklijk Concertgebouworkest in deze krachtpatser is kwijtgeraakt. Two of a kind.


Strauss, Gatti, Salome, op cd, dvd en blu-ray