Waarom stemmen op 15 maart? Met die vraag worstelen steeds meer burgers. Dat is deels een reactie op het beschamende kiezersbedrog van PvdA en VVD van vier jaar geleden. Kiezers werden door Rutte en Samsom opgezweept om elkaars tegenvoeter uit het torentje te houden en kregen als dank een coalitie van VVD en PvdA die vier jaar lang de belangen van burgers, dieren en milieu heeft geofferd op het altaar van het begrotingstekort.

Als we de Amerikaanse politicologen Foa en Mounk mogen geloven is er meer aan de hand. In Journal of Democracy betogen zij dat zowel in de VS als in Europa – de geboortegronden van de moderne representatieve democratie – de steun voor democratie aan het afnemen is. Vooral onder jongere kiezers. En dat de roep om ‘zacht totalitarisme’ navenant is toegenomen. Als inkomens stagneren en vaste banen verdwijnen, zijn kiezers bereid democratie in te ruilen voor bestaanszekerheid, aldus Foa en Mounk.

Democratische ontgoocheling is niet van vandaag of gisteren. Al decennia loopt in Nederland het ledenaantal van politieke partijen terug. Hadden CDA, PvdA en VVD in 1978 nog respectievelijk 160.000, 120.000 en 100.000 leden, begin 2017 waren dat er 48.000, 46.000 en 26.000. Hadden politieke partijen in 1960 gezamenlijk nog 730.000 leden (op een bevolking van 11 miljoen), anno 2017 is dat gezakt tot minder dan 290.000 (op 17 miljoen). Dat is een daling van 6,6 procent van de bevolking naar 1,6 procent. Alleen bij GroenLinks, de Partij voor de Dieren en D66 groeit het aantal leden.

De gevolgen zijn groot. Waren partijen ooit brede volkspartijen die met hun voeten stevig in de samenleving stonden en nauwe contacten met hun achterban onderhielden, ook buiten het verkiezingsseizoen, anno 2017 zijn ze verworden tot uitzendbureaus voor hoogopgeleide ‘politieke junkies’, die zich niet om ideologische maar om opportunistische redenen aan een partij hebben verbonden: wie biedt mij de beste kansen op lucratieve functies?

De Amsterdamse politicoloog Tom van der Meer heeft in zijn recente pamflet Niet de kiezer is gek voorgerekend dat van deze 289.000 leden tien procent actief lid is. Dat betekent dat de bestuurlijke en politieke elite wordt geselecteerd uit pakweg 30.000 mensen, net zoveel als er in Boxmeer wonen. Het behoeft geen betoog dat dit geen dwarsdoorsnede van de Nederlandse bevolking is en dat dit de poel van talent waaruit wordt geput voor de bemensing van bestuurlijke posten danig inperkt. Voeg er tunnelvisie, zelfgenoegzaamheid en zelfverrijking aan toe, en je hebt een fantastische humuslaag voor electoraal ongenoegen.

In Brussel lopen twee keer zoveel lobbyisten rond als ambtenaren

In combinatie met een forse scheut internationalisering heb je het dan over een heuse democratiecrisis. Het hedendaagse politieke landschap wemelt van de supranationale organisaties met onnavolgbare afkortingen, die geen rekenschap verschuldigd zijn aan burgers en over hun hoofden beslissingen nemen die hun belangen raken. Het gaat dan om afspraken over de dikte van schroefjes, bouten en kabels en de afmetingen van containers tot aan emissie-eisen voor auto’s, de kapitaaleisen voor banken en de reinigingsmiddelen die mogen worden gebruikt voor het schoonmaken van slachtkippen.

Met de Europese Interne Markt is dat in een stroomversnelling gekomen. Op beleidsterreinen als milieu komt pakweg twee derde van de wetgeving uit Brussel. Ver verwijderd van de burger is daar een democratisch vacuüm ontstaan, dat gretig is opgevuld door het Europese en Amerikaanse grootbedrijf. Na Washington is Brussel de tweede grootste lobbycampus ter wereld. Volgens ramingen lopen er in Brussel twee keer zoveel lobbyisten rond als ambtenaren. Tegen zo’n overmacht aan grootzakelijke lobbyïsten zijn burgers, ngo’s en parlementariërs niet opgewassen.

Om maar te zwijgen van de Europese Monetaire Unie. Sinds het uitbreken van de eurocrisis in 2010 is die uitgegroeid tot een technocratisch monstrum dat zich het meeste basale democratische grondrecht – zeggenschap over de besteding van onze eigen belastinggelden – zonder weerwerk heeft toegeëigend. Onze volksvertegenwoordigers stonden erbij en keken ernaar – op enkele wakkeren na.

En als je dan vervolgens als burger ook nog eens ziet hoe het enige instrument dat je tot je beschikking hebt om de politieke kaste op de vingers te tikken, het referendum, door diezelfde kaste keer op keer aan de laars wordt gelapt, doemt levensgroot de vraag op waarom je überhaupt zou stemmen.

Het antwoord is simpel. De representatieve democratie bevindt zich inderdaad in een existentiële crisis, maar biedt je op 15 maart ten minste de mogelijkheid om de kaste die verantwoordelijk is voor deze grootzakelijke coup eindelijk van het pluche te schoppen. Moet je wel de juiste vakjes rood kleuren.