Een week voor de verkiezingen is het alsof de verkiezingsstrijd nog echt moet beginnen. Natuurlijk, we hebben al een aantal grote lijsttrekkersdebatten achter de rug en de politieke leiders zijn niet uit de actualiteitenprogramma’s en van de krantenpagina’s weg te slaan, maar de kiezers zweven nog steeds in even groten getale en de politieke commentatoren constateren telkens weer met een ongeduld dat bijna iets van drammen krijgt dat er nog geen game changer heeft plaatsgevonden. Waar blijft de heroïsche tweestrijd? Waar dat beslissende moment dat maakt dat de kiezersgunsten zich helder gaan aftekenen?

Maar de matheid van deze verkiezingen verklaren met het uitblijven van het spel, van de spannende horse race, zou oppervlakkig zijn. Het is eerder zo dat de verkiezingsstrijd zich onder een dikke deken afspeelt. Onder de deken wordt er gesteggeld over thema’s die vertrouwd onze koopkracht raken – het eigen risico in de zorg, de aow-leeftijd, rekeningrijden –, erboven hangt de benauwende vraag of de pvv als grootste uit de stembus komt en in Nederland, na de Brexit en Trump, ook de ontwrichting wint.

Het is alsof we naar een land terug willen waar iedereen normaal deed

Dat dekengevoel, om het maar even zo te noemen, wordt versterkt doordat Geert Wilders van debatten en (de meeste) interviews afziet. De grote vragen waar de verkiezingen om zouden moeten draaien – willen we een Nexit en hermetisch dichte grenzen, hoe stellen we ons teweer tegen de technische revolutie die zich nu aan het voltrekken is en tegen de klimaatverandering? – komen bij zijn afwezigheid niet of sterk afgezwakt aan bod. Het heet dan eufemistisch ‘onze cultuur’ en gaat, om cda-leider Buma te citeren, over ‘de mensen die zich zorgen maken’ over ‘de veranderingen in de samenleving, over de immigratie, over de normen en waarden die we altijd in dit land hebben gehad’.

De verkiezingsstrijd lijkt zo nauwelijks over de toekomst te gaan; ze wordt met de blik in de achteruitkijkspiegel gevoerd. Alsof we niet vooruit willen, een tijd in die vooral onzekerheid brengt, maar naar een Nederland terug willen dat veilig en cultureel homogeen was, waar iedereen normaal deed en dezelfde normen en waarden koesterde, waar kinderen op school nog staande het Wilhelmus zongen en het inmiddels legendarische touwtje uit de brievenbus hing. Het is niet ‘Back to the Future’ maar ‘Up to the Past’ dat overheerst.

Zowel de Brexit als de campagne van Trump draaide op een motortje van nostalgie, alsof er ooit een gouden tijd is geweest waarin er geen spanningen en problemen waren, waarin ‘normaal’ nog heel gewoon was. Niet voor niets eigende Wilders zich in een tweet de leus van Trump toe: ‘Make the Netherlands Great Again’. Dat idyllische tijdperk van weleer wordt nooit expliciet gelokaliseerd, ook niet door de politieke voormannen van onze nostalgische partijen als de pvv, de sp, 50Plus en het cda, maar als er een tijdperk is waarnaar wordt terugverlangd, dan zijn dat de jaren vijftig. Je kunt het ook aflezen aan de grote populariteit van boeken als Gouden jaren van Annegreet van Bergen en Het grote jaren 50 boek: die lijken zicht te geven op een blank, gezagsgetrouw, overzichtelijk land waar geluk school in simpele dingen als de Philips-lichtspreiding, het nieuw gebouwde rijtjeshuis, de kip-caravan en de boterham met tevredenheid.

In dit verkiezingsnummer staan we stil bij de jaren vijftig, om bijvoorbeeld te constateren dat het er bij de verkiezingen van 1956 pas echt vijandig aan toe ging – waarna de kemphanen gewoon samen in een kabinet stapten. Waar verlangen we eigenlijk naar als we naar de jaren vijftig verlangen? Maar we gaan vooral ook in op oorzaken van de nu heersende onzekerheid: op de verwaarlozing van mid size Nederland, op veiligheid, de woningmarkt, de verzorgingsstaat en het onvermogen van links om met een overtuigend toekomstperspectief te komen. Geloofwaardige politiek draait uiteindelijk daarom, het bieden van een blik op de toekomst, niet het verkopen van een geromantiseerd verleden.