Dylan Thomas © Hulton-Deutsch Collection / CORBIS /Corbis via Getty Images

In ‘Just Like Little Dogs’, het kortste verhaal van Dylan Thomas’ autobiografisch getinte bundel Portrait of the Artist as a Young Dog (1940), dwaalt een jonge ik-verteller ’s nachts door zijn stad. Laten we die Swansea noemen, de geboorteplaats in Zuid-Wales van Thomas (1914-1953). In een donkere en kille spoorwegtunnel vlak bij het strand aan Swansea Bay staan twee broers, Tom en Walter. De drie jongemannen raken met elkaar in gesprek. Tom en Walter vertellen aan de nachtelijke zwerver dat ze vroeger in de duinen gedonderjaagd hebben met twee zussen en daarbij stuivertje gewisseld. Beide meisjes raakten zwanger, maar wie waren de verwekkers? De oude en dove rechter oordeelde: ‘Net als kleine honden.’

De titel A Portrait of the Artist as a Young Dog is niet alleen een scabreuze knipoog naar A Portrait of the Artist as a Young Man van de Ierse meester James Joyce, in navolging van Joyce schetst Thomas ook een opgroeiende jongen die aan poëzie en drank verslaafd raakt en naar Londen vertrekt om daar als journalist te gaan werken (Joyce liet Stephen Dedalus ook in ballingschap gaan).

Als schooljongen in Swansea, de zeestad die hij later in een brief ‘little Dublin’ noemde, liep Dylan Thomas met het idee rond een variant op Ulysses te schrijven: een Swansea-vertelling binnen één etmaal. Daar kwam niets van terecht, wel van radioprobeersels als The Town That Was Mad (1943) en Quite Early One Morning (1944). Al die schrijfoefeningen zijn te lezen als voorwerk van zijn ‘stuk voor stemmen’ Under Milk Wood, een titel die even seksueel geladen is als Portrait as the Artist as a Young Dog. Pas in zijn sterfjaar 1953 was dat radiospel bijna klaar, maar hij maakte het niet af. Tijdens zijn vierde Amerikaanse lezingentour (Thomas leed aan chronisch geldgebrek en drankzucht) stierf hij in New York, de stad waar op 14 mei van dat jaar de eerste opvoering van Under Milk Wood plaatsvond.

‘Om bij het begin te beginnen.’ Zo luidt de openingszin van het radiohoorspel. Dat spel begint ’s nachts als iedereen in het Welshe zeestadje Llareggub nog slaapt en de blinde kapitein Kat in zijn dromen bezoek krijgt van verdronken zeelui. Llaraggub is een palingram, omgekeerd gelezen staat er ‘bugger all’, wat zoveel betekent als ‘luieren’ of ‘geen donder te beleven’. Dat blijkt niet waar, want achter de gordijnen gonst het van leven, lust, verlangen, roddel en onverwachte menselijke activiteiten. De bakker, de slager, de melkboer, postbode, de buurvrouwen, de kwajongens en de meisjes in het melkbos, de vrouw met twee mannen, de verleidster, de doden en de levenden laten van zich horen. Uit het stadje stijgen straffe en strenge en stamelende stemmen op om bij het vallen van de volgende nacht te verstillen. In het plaatselijke paradijs paraderen personages die pardoes door roddel en achterklap de achterkant van dat zogenaamde paradijs leren kennen.

Maar het stemmenspel is in de allereerste plaats een taalspel, waarbij Thomas geïnspireerd was door de Circe-episode in Ulysses: het absurde nachtstad-toneelstuk dat Joyce voor ‘stadszwerver’ en buitenstaander Leopold Bloom inbouwde. In een briljante bedelbrief, in een nawoord geciteerd door – zeg ik alvast – verreweg de voortreffelijkste Thomas-vertaler Erik Bindervoet, zei Thomas de lyrische woordalchemist: ‘de taal was het onderwerp totaal aan het overstemmen: de komedie, want dat moest het oorspronkelijk worden, ging verloren in het gecompliceerde geweld van de woorden (…)’. Dat ‘geweld’ vertalen bleek een opgave.

Hugo Claus was in 1957 de eerste vertaler van Thomas’ stemmenspel. In Het Parool prees de overschatte criticus H.A. Gomperts Onder het melkwoud als een prestatie die ‘vrijwel op dezelfde hoogte als het origineel’ zou staan. Dat zei hij niet omdat hij die vertaling had gecontroleerd maar louter op basis van de schrijversreputatie van Claus. In 1960 toonde de latere Gerard (níet Gerald) Manley Hopkins-vertaler Rudy Bremer in Tirade aan dat Claus zo’n honderd vertaalblunders had begaan, waarmee hij het origineel dertien drukken lang geweld aandeed. Ik beperk me tot een bloemlezing.

Een vertaler die knoeit met het begin én met het eind van een tekst: ongehoord

Zo maakte Claus van herring gulls haringmeeuwen. Cornelis W. Schoneveld – die zich in 2015 helaas aan een tweede vertaling waagde – nam die vertaling klakkeloos over. Het intikken van ‘herring gull’ op Google had hem meteen de juiste vertaling, inclusief plaatje, opgeleverd: zilvermeeuw. Van de voorbeelden die Bremer aanstipte, noem ik slechts een paar. Van een ‘holy dresser’ maakte Claus een ‘heilig aanrecht’ in plaats van een ‘heilig dressoir’ (Schoneveld meende met een ‘duur dressoir’ te maken te hebben). En dan het ritmische, allitererende ‘tomtit twitter from the bird-ounced boughs’! Bremer vertaalde de woorden als ‘mezengesjirp van de vogelzware takken’. Claus: ‘het gesjirp van pimpelmezen in de takken, boordevol met vogels’. Schoneveld dacht dat de mezen al op Twitter zaten: ‘pimpelmees getwitter (helaas niet aan elkaar geschreven) vanaf de vogel-ver-zwaarde takken’. Bindervoet volgde Bremer: ‘mezengetjilp vanaf de vogelzware takken’. Als laatste voorbeeld: ‘It is night, neddying among the snuggeries of babies’. Bremer stelde voor: ‘Het is nacht, koesterend tussen lekker-warme babybedjes.’ Claus toverde deze raadselzin tevoorschijn: ‘Het is nacht, duivels in de snuisterkamertjes der babies.’ En Erik Bindervoet (Schoneveld sla ik maar over) besloot tot: ‘Het is nacht, in grauwtjestred tussen de knusse kinderkamertjes.’

Laugharne, Carmarthenshire, Wales, waar Dylan Thomas woonde © Mary Evans Picture Library Ltd. / ANP

Grauwtjestred? Bindervoet legt dat helder uit in meer dan 25 bladzijden ‘toelichtingen’, na het informatieve nawoord bij zijn vertaling, die Onder het melkbos luidt. Zijn uitleg van vertaalbesluiten steunt deels op de definitieve editie van Under Milk Wood, die de academische Thomas-kenners Walford Davies en Ralph Maud in 1995 verzorgden. Bindervoets vertaling is onbetwistbaar de meest accurate vertaling. Rudy Bremer noemde Claus als vertaler een beunhaas. Diens vertaling van Portrait of the Artist As a Young Dog is ook beroerd. In 2000 kwam er een betere van Bert Meelker in Alle verhalen, maar Bindervoet zou ook wat die verhalenbundel betreft veel beter werk kunnen verrichten.

Claus is de kop van Jut in Bindervoets uitleg van zijn eigen vertaalkeuzes. Die keuzes maakt hij steevast vanuit zijn eerbied voor wat Thomas wilde of voor ogen stond. Cornelis W. Schoneveld noemde Bindervoet slechts twee keer in zijn commentaar, waarschijnlijk omdat die vertaling veel minder bekend en berucht is. Eerlijk gezegd is Schonevelds vertaling nog erger dan die van Hugo Claus. Waarom? Het ontbreekt Schoneveld al in de houterige, lamlendige inleiding aan taalgevoel. Hij schrijft als een ambtenaar zonder temperament. Als vertaler begaat hij een reeks doodzonden. De eerste zonde: hij gaat op de stoel van de schrijver zitten en rotzooit met het begin én met het einde van het radiostemmenspel. Doodleuk verschuift hij ‘de stem van de reisgids’ helemaal naar voren met het argument dat de oorspronkelijke plaats ‘een zeer hinderlijke onderbreking vormt’. Door die ingreep slaat het vervolgens nergens meer op als we ná die naar het begin verplaatste reisgidsstem lezen: ‘Om te beginnen bij het begin.’

Nog bonter maakt Schoneveld het aan het slot, dat Thomas in de ‘dunne nacht’ laat eindigen met de ‘eerste stem’, een gewetensvolle stadschroniqueur getuige van ‘the suddenly wind-shaken wood springs away for the second dark time this one Spring day’. Bindervoets vertaling luidt: ‘dat plotseling door de wind opgeschudde bos wordt voor de tweede donkere keer op deze ene lentedag tot nieuw leven tot nieuw geluid gewekt’. Al te vrij want opeens spreekt Herman Gorter een woordje mee. Maar Schoneveld meent zélf een alternatief – en zeer oubollig – einde te mogen schrijven, dat naar de eerste zin verwijst: ‘Waarmee het tijd geworden is om te eindigen bij het EINDE.’ En alsof dat nog niet genoeg is, voegt hij er een aanmatigende voetnoot aan toe, want Thomas zou Schonevelds zinnetje zelf ook hebben toegevoegd als hij had geweten hoe beroemd zijn openingszin zou worden. Een vertaler die knoeit met het begin én met het eind van een tekst: ongehoord. En dan de namen: Llareggub werd niet Bergen aan Zee maar Baaidorp-onder-het melkwoud (Teerneeg bij Bindervoet) en alle plekken en eigennamen verhollandste en vertrutte hij (Rosa Stulp, Nico Wilniet, Roosje Proper), zogenaamd om het stemmenspel universeler te maken. In werkelijkheid maakte het kleiner en kleinzieliger.

Een radiostemmenspel moet in de eerste plaats békken. Dat had de blunderende vertaler Claus wel door, Schoneveld helemaal niet. Erik Bindervoet, met zijn kompaan Robbert-Jan Henkes hét Joyce-vertaalduo, heeft van Under Milk Wood een Nederlands taalfeest gemaakt. Bovendien laat hij de lezer in zijn vertaalkeuken kijken en geeft hij toe zelf soms tekort te schieten en de oplossing dan maar te zoeken in alliteratie (en assonantie) om het tekstritme niet te verstoren. Dylan Thomas hechtte namelijk zeer aan zijn zalig zonderling zinderende zinnen.


Dylan Thomas, Onder het melkwoud. Vertaling Hugo Claus, De Bezige Bij, Amsterdam 1958 (1ste druk); Dylan Thomas, Onder het melkwoud. Een stemmenspel. Vertaling Cornelis W. Schoneveld, Uitgeverij Prominent, Baarn 2015; Dylan Thomas, Onder het melkbos. Een stuk voor stemmen. Vertaling, nawoord en toelichting Erik Bindervoet, Uitgeverij Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam 2020