De man naar wiens einde Joyce-kenners jarenlang reikhalzend uitkeken is dood. Stephen Joyce, de Grote Boze Kleinzoon en enige nabestaande van de Ierse schrijver James Joyce, hield de ‘Joyce-industrie’ in een ijzeren greep. Niemand mocht zonder zijn toestemming meer dan een paar woorden uit de gepubliceerde werken van Joyce aanhalen. Het citeren van ongepubliceerd materiaal – brieven, aantekeningen, medische rapporten, ansichtkaarten – stond hij zelden toe. Wie het toch probeerde, kon een stortvloed aan verbolgen telefoontjes verwachten (een Joyce-specialist die hem niet aanstond kreeg te horen dat hij beter kon overwegen vuilnisman te worden, ‘because you’ll never quote a Joyce text again’) en, uiteindelijk, een rechtszaak.
Vanuit zijn woonplaats op het Franse kanaaleiland Île de Ré maakte hij Joyceanen – wetenschappers die het werk van Joyce bestuderen – het leven zuur. Waar de erven van Samuel Beckett een paar tientjes vragen om uit een brief van Beckett voor te mogen dragen, vroeg Stephen voor iets dergelijks soms tienduizenden euro’s. Meestal wees hij zo’n verzoek helemaal af.
De lijst van Stephen Joyce’s fratsen is schier eindeloos. Een jonge componist die een paar regels uit Finnegans Wake op muziek wilde zetten kreeg geen toestemming omdat Stephen zijn muziek niet mooi vond en de componist Finnegans Wake had gespeld als ‘Finnegan’s Wake’. (Een spelfout die James Joyce zelf overigens ook in woede deed ontsteken.) Een ander botste op Stephens veto omdat zijn boek zou verschijnen bij Purdue University – de sportteams van Purdue worden de ‘boilermakers’ genoemd en die bijnaam vond Stephen vulgair.
In 1988 choqueerde hij de aanwezigen op een Joyce-congres in Venetië met de mededeling dat hij alle brieven van Joyce’s dochter Lucia vernietigd had. Hij wilde niet dat literatuurwetenschappers en biografen met hun ‘greedy little eyes and greedy little fingers’ door de correspondentie van zijn tante zouden gaan. Tegen een wetenschapper die geen medewerking kreeg voor een nieuwe uitgave van Ulysses zei Stephen dat hij niet hoefde te hopen dat het er na zijn dood makkelijker op zou worden, ‘because my wife is a well-trained bitch’. Stephens vrouw, Solange Raythchine, overleed in 2016.
Stephen Joyce werd met recht een copyright dictator genoemd. Toch waren de Joyceanen niet alleen slachtoffer. Stephen had een hechte relatie met zijn opa – hij bracht veel tijd door bij zijn grootouders nadat zijn vader Giorgio het gezin had verlaten en zijn moeder Helen was opgenomen met depressieve klachten – maar tot de jaren zeventig bemoeide hij zich nauwelijks met diens literaire nalatenschap. Na zijn studie aan Harvard werkte hij voor de OESO als specialist in de ontwikkeling van Sub-Sahara Afrika en interesseerde hij zich weinig voor auteursrechtkwesties.
Dat veranderde in 1975 toen Richard Ellmann, Joyce’s belangrijkste biograaf, een serie erotische brieven publiceerde die Joyce in 1909 aan Stephens grootmoeder Nora geschreven had. De brieven zijn zeer expliciet (onder Joyceanen worden ze de ‘vieze brieven’ genoemd) en Stephen had Ellmann nadrukkelijk gevraagd ze niet uit te brengen. James Joyce zelf had Nora op het hart gedrukt de brieven geheim te houden. Het is onduidelijk hoe Nora ze is kwijtgeraakt, maar ze heeft meerdere malen geprobeerd de brieven weer in haar bezit te krijgen opdat zij ze kon vernietigen. Ellmann was ongevoelig voor Stephens smeekbede. Kort na de publicatie kreeg Stephen volledige controle over de auteursrechten en kwam er een voorlopig einde aan de fröhliche Wissenschaft der Joyceanen.
James Joyce heeft gezegd dat hij zijn werken vol ‘raadsels en puzzels’ had gestopt om de professoren nog honderden jaren bezig te houden. Voor Joyce-specialisten hét bewijs dat ze in hun volste recht staan om alles over Joyce’s leven te willen weten: zo kunnen ze het werk duiden en dat is wat Joyce gewild zou hebben. Maar Joyce was ook op zijn privacy gesteld. Hoewel hij zelf het slachtoffer was van censuur, deinsde hij er niet voor terug bijna de helft van de eerste biografie over zijn leven, door Herbert Gorman, te schrappen. Gorman mocht niet schrijven over het drankgebruik van Joyce’s vader, over het feit dat Joyce en Nora ongetrouwd samenwoonden – en hun kinderen dus onwettig waren – of over de psychische problemen van zijn dochter Lucia.
Ellmann en andere Joyce-kenners vergoelijkten de publicatie van Joyce’s erotische brieven met het argument dat ze nieuw licht wierpen op het oeuvre. Maar je kunt je afvragen of het noodzakelijk is om Joyce’s voorkeur voor anale seks te kennen om Ulysses te begrijpen. In een open brief aan The New York Times uit 1989, waarin hij de vernietiging van de brieven van Lucia toelichtte, schreef Stephen dat bepaalde zaken in de levens van schrijvers privé horen te blijven, hoe beroemd ze ook zijn.
Biografen en literatuurwetenschappers zien dit anders. Toen Stephen aan Ellmann schreef hoe afschuwelijk het voor hem was om zijn biografie te lezen (‘All our inner secrets are bared for all to see, read about, and gloat over’), schreef Ellmann onaangedaan terug dat biografieën ongetwijfeld moeilijk zijn voor de nabestaanden maar dat dit de prijs is die men voor roem betaalt.
De strijd tussen Stephen Joyce en de Joyceanen legt een interessante vraag bloot: hebben de familieleden van schrijvers recht op privacy? Hier is geen makkelijk antwoord op te geven. Maar je kunt het Stephen ondanks zijn boze, strijdlustige en vaak onredelijke gedrag niet kwalijk nemen dat hij aan de kant van de erfgenamen stond. Zoals hij zelf graag zei: ‘I am a Joyce, not a Joycean.’