Jeroen Salman, onderzoeker populaire cultuur aan de Utrechtse universiteit, buigt zich over de vraag wat een verhaal tijdloos maakt. ‘Ze helpen ons ons leven en onze wereld te duiden, aangenaam te maken of betekenis te geven.’

Tot en met 5 oktober is de tentoonstelling Sterke verhalen: Vijf eeuwen vertelcultuur te zien bij Bijzondere collecties van de Universiteit van Amsterdam. Er verscheen bovendien een gelijknamig boek bij uitgeverij Vantilt. De tentoonstelling en het boek zijn gebaseerd op onderzoek van Jeroen Salman, Roeland Harms en Talitha Verheij. Zij brengen in beeld hoe verhalen tot op de dag van vandaag zijn overgeleverd. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar centsprenten.

Salman: ‘Centsprenten zijn op één zijde bedrukte vellen, met een reeks houtsneden en korte begeleidende teksten, een soort stripverhalen avant la lettre. Dit spotgoedkope drukwerk vormde in de achttiende en negentiende eeuw een waar massamedium, waarvan jaarlijks honderdduizenden exemplaren werden verkocht onder alle lagen van de bevolking. De verhalen die in het boek en op de tentoonstelling worden getoond en beschreven, dateren soms al uit de Middeleeuwen en een aantal is nog steeds populair. Wat we vooral zien is een enorme diversiteit aan adaptaties (in woord en beeld), vertalingen en media waar ze in verschenen zijn.

Een belangrijke vraag die mijn keuze heeft bepaald, is: waarom blijven verhalen eeuwenlang populair? Waarom verschijnen ze steeds opnieuw, al dan niet in een nieuwe vorm, een nieuw medium of een ander genre? Ik denk dat een zestal factoren het succes van verhalen bepaalt. In de eerste plaats verbeelden ze tijdloze tegenstellingen zoals goed en kwaad, lust en liefde, trouw en verraad, lering en vermaak en rijk en arm. Daarnaast heeft de hoofdpersoon vaak een bijzondere mix van eigenschappen die herkenbaar (identificatie) maar ook onvoorstelbaar (fascinatie) zijn. De fantasie of verbeeldingskracht moet geprikkeld worden, door nieuwe werelden te creëren en te ontdekken, door spannende avonturen te vertellen en magische handelingen te verrichten. Verder scoren verhalen goed als feit en fictie door elkaar lopen, zodat je nooit precies weet of iets echt gebeurd is en of iemand echt bestaan heeft.

Ook het adaptief vermogen van de verhalen en hun helden – kunnen ze functioneren in een nieuwe tijd of in een nieuw medium? – verklaart een deel van het succes. En ten slotte spelen ook commerciële factoren een rol. Centsprenten werden soms decennialang herdrukt (met dezelfde houtblokken) omdat de productiekosten laag waren en omdat men niet wilde of kon investeren in nieuwe verhalen. Al die factoren bepalen de duurzaamheid van een verhaal en bij mijn selectie van de vijf beste verhalen zie je dat terug.’

Faust

‘Het verhaal over Faust is een van mijn favorieten. Het is het ultieme verhaal over goed en kwaad en door de (metaforische) betekenis van het duivelspact altijd en overal inzetbaar. Hoeveel mensen komen niet in de verleiding hun principes of goede naam te verloochenen in ruil voor prestige, rijkdom, succes, macht of simpelweg om het vege lijf te redden?

Het oorspronkelijke, anonieme volksboek (1587) zou gebaseerd zijn op een historische figuur, een Duitse geleerde en alchemist Johannes Faust, die geen genoegen meer nam met de traditionele wetenschap en veel verder wilde reiken.

De Engelse toneelschrijver Christopher Marlowe heeft het verhaal beroemd gemaakt met zijn toneelstuk uit rond 1590: The Tragical History of Doctor Faustus.

Kern is dat Faust, om wille van meer kennis, macht en vermaak, zijn ziel verkoopt aan de duivel. Hij zal 24 jaar lang van de diensten van de duivelse dienaar Mefistofeles gebruik kunnen maken om zijn behoeften te bevredigen. Daarna volgt zijn helse einde. Faust vraagt Mefistofeles onder meer de werking van het heelal en de planeten uit te leggen en zijn licht te laten schijnen over nieuwe astronomische ontdekkingen. Verder reist Faustus (vliegend) over de hele wereld, komt hij bij Karel V en de paus terecht en laat hij Mefistofeles de mooie Griekse Helena – de vrouw die de aanleiding was voor de Trojaanse oorlog – tot leven wekken om haar te kunnen beminnen. Als Fausts tijd om is, wordt hij in Wittenberg, te midden van zijn studenten, door de duivel opgehaald om voor eeuwig in de brandende hel te verdwijnen.

In de zestiende eeuw was Faust een typisch renaissancistische held, die in zijn honger naar kennis de fout maakt een schepper naast God te willen zijn. In Goethe’s romantische herschepping wordt Faust een gekwelde geleerde die zijn leven een nieuwe betekenis wil geven en dankzij een pact met de duivel de liefde vindt. In de roman Mephisto (1936) van Klaus Mann is nazistisch Duitsland het decor van het moreel verval van de hoofdpersoon. De acteur Hendrik Höfgen (‘Faust’) raakt om wille van zijn carrière steeds meer verbonden met de nationaal-socialistische partij en verloochent zijn communistische sympathieën. Hij realiseert zich langzaam maar zeker dat hij een pact met de duivel heeft gesloten.’

Uilenspiegel

‘Tijl Uilenspiegel is eigenlijk geen eenvormig verhaal, maar een reeks anekdotes rond een middeleeuwse grappenmaker. Het verhaal staat voor onmaatschappelijk gedrag dat de gedaante kan aannemen van een afschrikkend voorbeeld, pretentieloze humor of sociaal-politiek verzet. De bewijzen voor een historische Tijl zijn weliswaar twijfelachtig, maar juist daarom wel weer spannend. En voor de literaire ontwikkeling van het verhaal zijn ze van bijzondere betekenis. Zijn geboorteplaats zou in Kneitlingen zijn en zijn begraafplaats in Mölln. Tot zo ver de “feiten”.

Rond 1500 schreef de auteur Hermann Bote een fictioneel werk rond Tijl Uilenspiegel dat de basis zou vormen voor alle latere adaptaties: Kurzweilig lesen von Dyl Ulenspiegel. Zoals gezegd kenmerkt de Uilenspiegel-traditie zich doordat de rol van de protagonist steeds weer kantelt. In de zestiende eeuw was het werk vooral bedoeld om een geletterd, burgerlijk publiek te waarschuwen voor het slechte gedrag (stelen, luieren, bedriegen) van deze kwaadaardige schalk. In de zeventiende en achttiende eeuw verschijnt Uilenspiegel als volksboek en centsprent en overheerst nog slechts de pretentieloze humor. In de negentiende eeuw transformeert Tijl tot een ware Vlaamse volksheld. De wortels daarvan lagen al in de zeventiende eeuw, toen sommigen niet Kneitlingen, maar het Belgische Damme als zijn geboorteplaats beschouwden. Charles de Coster maakte van Tijl in zijn beroemde roman La légende d’Ulenspiegel (1867), vanaf 1896 vertaald in het Nederlands als De legende van Uilenspiegel, zelfs een zestiende-eeuwse, Vlaamse vrijheidsstrijder. Tijl neemt het in dit verhaal als geus in dienst van Willem van Oranje op tegen de Spaanse koning Filips de tweede. De Coster promoveerde het eeuwenoude volksverhaal tot een liberale en antikatholieke roman.’

Cartouche

‘Van Tijl weten we het niet zeker, maar Louis Dominique Cartouche heeft echt bestaan. Hij heeft bovendien een spoor van misdaden achtergelaten in het Parijs van de vroege achttiende eeuw. Tot zo ver is er eigenlijk niets bijzonders, ware het niet dat zijn fictionele leven een enorme vlucht heeft genomen na zijn dood. Zodanig zelfs dat andere bandieten soms naar hem gemodelleerd zijn. Bij Cartouche gaan afschuw en fascinatie voor de protagonist heel goed samen. Hij was meedogenloos maar volgens sommige bronnen ook zeer charmant. Wat hem ook interessant en tijdloos maakt is de sociaal-politieke dimensie van zijn misdaden. Hij zou door (begrijpelijke) omstandigheden op het verkeerde pad zijn geraakt.

Om bij het eind te beginnen: Cartouche werd op 27 november 1721 op 28-jarige leeftijd in Parijs geëxecuteerd nadat hij was veroordeeld voor een reeks ernstige misdrijven, waaronder berovingen en moorden. De vele toneelstukken, liedjes, prenten, romans en films die volgden, waren voor een belangrijk deel gebaseerd op een opmerkelijke biografie die reeds in het jaar van zijn dood verscheen: Histoire de la vie et du process du fameux Louis-Dominique Cartouche. In 1722 werd dit werk in het Nederlands vertaald als ’t Leven van den wereldberuchten kapitein der moordenaren Louis Dominique de Cartouche. Deze biografie verhaalt onder meer over Cartouche’s frustratie als terugkerend soldaat van het Franse leger na de Spaanse successieoorlog (1702–1713). De onbekende auteur van de biografie verwijt de Franse overheid dat ze de (werkeloze) ex-soldaten, vaak boerenzoons, aan hun lot overliet. Dat zou het motief van Cartouche geweest zijn om leider te worden van een criminele bende, bestaande uit verbitterde veteranen. Ziehier de sociale dimensie van zijn daden die hem destijds de sympathie bij de bevolking heeft opgeleverd en die zijn voortdurende populariteit wellicht heeft verklaard.

Cartouche heeft ook een sterk adaptief vermogen, kijk maar naar de diverse historische boeven die zich zijn levensverhaal toe-eigenen (Mandrin, Schinderhannes). Zo wordt Cartouche in een toneeltekst uit 1722 op een lichtvoetige en ironische manier in contact gebracht met de Amsterdamse boef Jacob Frederik Muller, alias Jaco. De twee ontmoeten elkaar op de Elizeese velden en kunnen de verleiding niet weerstaan om het zwaard van Ajax, de diamant van een Peruaanse prins en de kroon van Proserpina te stelen. In de achttiende- en negentiende-eeuwse centsprenten daarentegen wordt het verhaal van zijn leven en ondergang verteld om vooral de kinderen te waarschuwen. In de twintigste-eeuwse filmcultuur is Cartouche opeens een rokkenjager en een sociale bandiet geworden die steelt van de rijken ten behoeve van de armen. Kijk maar eens naar de film van Philippe de Broca uit 1962 (Cartouche), waarin de hoofdrollen worden gespeeld door niemand minder dan Jean-Paul Belmondo en Claudia Cardinale.’

Gulliver’s Travels

‘De satirische roman Gulliver’s Travels (1726) van Jonathan Swift is een belangrijk ijkpunt in een rijke traditie van reisliteratuur, utopieën en avonturenromans. Het verhaal speelt met onze fascinatie voor andere werelden, maar het is ook onnavolgbaar geestig en relativerend. Swifts roman bestaat uit vier delen, die ieder vier reizen voorstellen. De eerste reis gaat naar Lilliput (bij de dwergen) de tweede naar Brobdingnag (bij de reuzen), de derde naar Laputa (bij dwaze wetenschappers) en de vierde naar het land van de Houyhnhnms (bij intelligente paarden).

Wat fascineert, is niet alleen de gelaagdheid van het verhaal maar ook de veelvormige uitgavegeschiedenis. Het gaat hier aan de ene kant om een simpel reisverhaal waarbij de hoofdfiguur steeds weer nieuwe (ei)landen en hun wonderlijke inwoners ontdekt. Aan de andere kant is het een uitvoerige zedenschets met allerlei geraffineerde verwijzingen naar eigentijdse politieke, literaire, religieuze, wetenschappelijke debatten. In de populariseringen en de adaptaties in de jeugdliteratuur die volgden is dat laatste element vanzelfsprekend op de achtergrond geraakt. Bovendien kennen we nog vooral de eerste twee reizen en zijn de laatste twee reizen nagenoeg uit het collectieve geheugen verdwenen. Lilliputters en reuzen zijn kennelijk meer duurzame fantasieën dan geflipte wetenschappers en beschaafde paarden. Dat neemt niet weg dat Gulliver’s Travels in de literatuurgeschiedenis wordt gezien als een van de eerste romans. Het heeft de status van klassieker bereikt en wordt om die reden nog steeds integraal uitgegeven.’

Genoveva

‘De middeleeuwse legende Genoveva van Brabant is als verhaal wellicht minder bekend, maar de centrale thema’s – lust, verraad en overspel – zijn van alle tijden. Juist de combinatie in dit verhaal van zeer voorstelbare liefdesintriges en meer exotische, middeleeuwse ingrediënten zoals moren, kruisvaarders, christelijke wonderen en magie, maakt het verhaal interessant. Tegelijkertijd is de onvoorstelbare trouw van Genoveva aan haar jaloerse, redeloze en wrede man heerlijk ergerniswekkend. In een moderne variant kun je denken aan de vrouw die terug blijft keren naar de “foute”, namelijk de gewelddadige, verslaafde of overspelige man. Al deze verhaalelementen liggen ten grondslag aan een imposante geschiedenis van adaptaties en bewerkingen. Zelfs nog in 2010 werd een opera gebaseerd op dit verhaal opgevoerd tijdens de Rotterdamse operadagen.

In de oerversie van het verhaal uit 1448 is er sprake van een paltsgraaf Siegfried die getrouwd is met de zeer vrome Genoveva, de dochter van de toenmalige hertog van Brabant. Siegfried moet ten strijde trekken tegen de moren en daarom vertrouwt hij de zorg voor zijn vrouw toe aan zijn rentmeester en vriend Golo. Golo neemt zijn taak zo serieus dat hij verliefd wordt op Genoveva en haar probeert te verleiden. Ze weigert en Golo beantwoordt deze vernedering met een kwaadaardig plan. Hij beschuldigt haar van overspel, zet haar gevangen en stelt Siegfried op de hoogte. Deze geeft Golo opdracht haar en haar pas geboren zoon te laten vermoorden. Haar beulen sparen haar leven echter en ze verdwijnt in het woud met haar zoon, waar ze jarenlang kan overleven. Uiteindelijk ontdekt Siegfried, die tot inkeer is gekomen, de schuilplaats van Genoveva en haar zoon in het woud en er vindt er een hereniging en verzoening plaats.

Het verhaal is aanvankelijk verspreid in de vorm van een Latijnse en volkstalige legende en wordt in de zeventiende eeuw door een jezuïet voor het toneel bewerkt. Het wordt daarmee inzet in de strijd tussen reformatie en contrareformatie. Daarna volgen er diverse prozabewerkingen. In de negentiende eeuw verschijnt Genoveva als volksboekje en moralistische kinderprent. Titels als Leert, kinderen uit deez’ prent van Genovefa’s leven, Dat, als er onspoed treft, de deugd geduld kan geven, spreken wat dat betreft boekdelen.

Tegelijkertijd blijft Genoveva ook onderdeel van de ‘hoge cultuur’. Zo zijn er opera’s gemaakt van dit verhaal door Robert Schumann en Bernard Scholz. Joseph Haydn heeft muziek gecomponeerd voor een Genoveva-poppenspel uit 1777. Ook in de twintigste-eeuwse, Nederlandse toneelgeschiedenis werd het verhaal geadapteerd. In 1954 schreef Antoon Coolen Genoveva van Brabant, toneelspel in vier bedrijven. Stijn Streuvels produceerde zelfs drie verschillende genres rond Genoveva: een roman (Genoveva van Brabant, 1919–1920), een volksboek (De schoone en stichtelijke historie van Genoveva van Brabant, 1921) en een essay (Over Genoveva van Brabant, 1929). Een sterk verhaal dus.’


Beeld:
(1): ‘Nieuw liedeken van de deugdryke Palsgraevin, Genoveva, getrokken uyt eenen geapprobeerden historie-boek’, P.J. Brepols, Turnhout (1817-1833), nr. 73, Amsterdam, Rijksmuseum.

(2): ‘Doctor Faust in der Volkssage’, Gustav Weise, Stuttgart (1866-1870/71), nr. 211, getekend door Otto Brausewetter, Bijzondere collecties UvA, coll. Arie van den Berg.

(3): ‘Tijl Uilenspiegel’. Pinot en olivier, Épinal (1874-1888), nr 596, Amsterdam, Rijksmuseum.