
In crisistijd is alles beter dan niets doen, betoogde John Maynard Keynes al. Natuurlijk is het slimmer om in spoorwegen, scholen en ziekenhuizen te investeren. Maar zelfs als de overheid in plaats daarvan bankbiljetten in flessen zou stoppen, om die vervolgens in oude kolenmijnen te begraven, had de Britse econoom daar niets op tegen. De zoektocht naar de flessen zou immers nieuwe banen opleveren voor werknemers. En bankbiljetten voor hun werkgevers.
Iets soortgelijks doet sinds deze week de Europese Centrale Bank (ECB). Liefst zestig miljard verse euro’s pompt zij in de financiële markten – elke maand opnieuw. Met dat geld koopt de ECB staatsobligaties en ander schuldpapier op. De Amerikaanse Federal Reserve ging haar voor, net als de Britse en Japanse centrale banken. Er is veel debat geweest over deze vorm van ‘Quantitative Easing’ (QE), in de volksmond omgedoopt tot ‘de geldpers aanzetten’. Is het effectief? Of creëer je op die manier slechts nieuwe financiële zeepbellen?
Dat laatste is zeker een groot gevaar. De afgelopen weken bereikten de aandelenkoersen nieuwe recordhoogten. De rentes op obligaties daalden soms tot onder het nulpunt. Maar dat is nog niet eens de kern van het probleem. Die ligt in het in Europa verzwegen feit dat QE neerkomt op een gigantische herverdelingsoperatie. Van onder naar boven, welteverstaan. Anders dan bij Keynes’ drieste voorstel zijn er bij QE namelijk geen werknemers nodig om het geld op te graven. De ECB deelt het gewoon uit. Niet aan iedereen, maar enkel aan een selecte groep banken en beleggers. Zij zien de waarde van hun aandelen, vastgoed, goud en andere investeringen razendsnel stijgen.
QE is daarmee een zegen voor de eigenaren en beheerders van grote vermogens. De rest van de bevolking heeft minder geluk. Kleine spaarders zien de rente dalen. Ook de pensioenen lopen gevaar. Niet voor niets heeft onderzoek van de Bank of England uit 2012 aangetoond dat deze vorm van ‘helikoptergeld’ de sociaal-economische ongelijkheid vergroot.
Het verweer is simpel. Je moet toch iets doen? Zonder QE komt de economie er nooit bovenop. Dat zou iedereen treffen, rijk of arm. Maar zo zwart-wit is het niet. Er zijn namelijk alternatieven. Zo stelden politiek econoom Mark Blyth en hedgefondsmanager Eric Lonergan vorig jaar in Foreign Affairs voor dat de ECB, in plaats van gratis geld aan de banken te geven, eenmalig een bedrag aan álle burgers overmaakt. Rechtstreeks. Dat is realistischer dan het klinkt. Zo wordt de ongelijkheid niet groter, maar kleiner. Het is bovendien enorm effectief. Anders dan bij QE vindt deze vorm van helikoptergeld direct zijn weg naar winkels, bouwbedrijven en andere zieltogende sectoren van de economie.
Ons economische debat barst van de mythes, getuige het uitgebreide artikel in de Groene van deze week (woensdag online, donderdag in de winkel). Sommige daarvan, zoals dat flexibilisering en lage lonen groei opleveren, verklaren misschien wel waarom linkse partijen ook bij de aanstaande verkiezingen niet zullen profiteren van de crisis. Maar nog erger dan zulke hardnekkige fabels zijn de onderwerpen waarover überhaupt geen discussie plaatsvindt. Omdat we niet beseffen dat het ook anders kan.
De stiekeme miljonairssubsidie waar QE op neerkomt, is er zo een. Dat is extra zuur in een tijd waarin iedereen praat over Piketty en de groeiende ongelijkheid. Gelukkig kan het ook anders. Een nieuwe, progressieve vermogensbelasting staat inmiddels op de politieke agenda. Gedemocratiseerd helikoptergeld zou een uitstekende aanvulling zijn op die eis.