De commotie berustte op een misverstand volgens het laatste kerknieuws: bisschoppen zingen graag liedjes, ook met ongelovigen, tijdens de mis.
Misverstand of niet, het is een exemplarisch voorbeeld van de kerk die zich bedreigd voelt door de seculiere cultuur. De Calimero-reactie komt voort uit de sterk gepolemiseerde discussie over religie in Nederland. Het debat wordt doorgaans in het negentiende-eeuwse stramien van geloof en ongeloof gevoerd. Enkele trefwoorden van het atheïstische kamp hierbij: christengekkies, sprookjes, vliegend spaghettimonster en Sinterklaas. De reactie van het gelovige kamp: jullie mogen niet meer onze liederen zingen. Het is een vermakelijk schouwspel, maar weinig constructief.
De intellectuele voorhoede van Nederland, van Midas Dekkers tot Herman Phillipse, lijkt al jaren in het offensief om zich te distantiëren van de kerk en het religieuze verleden. Het is opvallend dat in Frankrijk, een republikeins land met een geschiedenis vol religieuze strijd, er een andere toonzetting overheerst. Auteurs als Marcel Gauchet, Luc Ferry en Frédéric Lenoir voeren daar een debat dat het geloof/ongeloof-niveau overstijgt. Ze geven een verfrissende blik waar we lessen uit kunnen trekken.
Zo vertelt Lenoir in De filosofie van Christus vanuit een seculiere invalshoek opnieuw de geschiedenis van het christendom. Zijn stelling is dat het Nieuwe Testament de basis heeft gelegd voor belangrijke waarden als gelijkheid, emancipatie, individuele keuzevrijheid en de scheiding van kerk en staat. De figuur Jezus was de grondlegger van een beweging, maar kan moeilijk gezien worden als de stichter van een religie. De geschiedenis van de kerk, met name de katholieke kerk, is in Lenoirs ogen juist een ondermijning van de boodschap van Jezus. De Verlichtingsfilosofen gaven dezelfde bijbelse waarden een rationele fundering. In Lenoirs analyse heeft de strijd tegen de dogma’s van de kerk ons eigenlijk dichter bij de boodschap van Jezus gebracht, maar dan zonder het geloof in God.
In het werk van Gauchet en Ferry is discussie verschoven van de vraag of het geloof gebaseerd is op een illusie naar de vraag of de mens een metafysische aanleg heeft en hoe het transcendente een gezicht krijgt in de seculiere cultuur. Als geloof een illusie is, dan wordt de vraag wat de grondslag van de illusie is. Op het materialistische antwoord op die vraag nemen het onbewuste of de genen de plaats in van de diepste grond die vroeger door God belichaamd werd. Voor Ferry reden om daar een goddelijke dimensie in te zien, volgens Gauchet een zuiver aardse aangelegenheid. Het is een debat dat meer in de 21ste eeuw past.
Als het religieuze debat in Nederland nog ergens naartoe wil, zal het nieuwe vragen moeten stellen. Laat de Fransen daarvoor enige inspiratie bieden.