Het citaat onderstreept op nogal nadrukkelijke wijze wat uit de rest van de roman al blijkt: het plezier is allerminst nog vanzelfsprekend in het contact tussen de twee jeugdvriendinnen. Ze zijn inmiddels ernstige jongvolwassenen geworden, wonend in verschillende steden, werkzaam in verschillende milieus en met verschillende vriendengroepen.

Elena en Lila, die twee personages zorgen voor de rode draad in Ferrante’s veel geprezen reeks Napolitaanse romans. Als opgroeiende meisjes stonden ze centraal in De geniale vriendin (2011), gesitueerd in het armoedige Napels van de jaren vijftig; het daarop volgende De nieuwe achternaam (2012) liet zien hoe ze tijdens hun tienertijd geleidelijk uit elkaar groeiden. In dit derde deel worden beide personages geconfronteerd met de gevolgen van hun keuzes: Lila is inmiddels al weer gescheiden en slijt haar dagen met roemloos werk bij een vleeswarenfabriek; Elena publiceert een schokkende (want zeer expliciete) en succesvolle roman en belandt, buiten Napels, in een sleets huwelijk met de weinig flatteuze (en weinig oplettende) kamergeleerde Pietro.

Er duiken meer personages op in deze roman, veel meer. Sommigen verdwijnen binnen één of twee scènes, anderen spelen slechts een rol in bijzinnen – ik moest meer dan eens naar het register achter in de roman bladeren om de precieze familieverbanden en onderlinge relaties te begrijpen. Het riep bij mij aanvankelijk de vraag op om wie of wat dit verhaal nou draait: Wie vlucht en wie blijft is een roman die naar allerlei settings en figuren uitwaaiert, met lange, meanderende zinnen. De stijl van Ferrante is direct en soepel, ernstig zonder zwaarmoedig te worden. Dat leest prettig, het voelt alsof ze tegenover je plaatsneemt en lukraak begint te vertellen.

Tot haar eigen schrik hoopt Elena stiekem dat Lila ‘echt ziek’ wordt en spoedig zal overlijden

Tegelijk schuilt in dat lukrake ook een valkuil: er staan in Wie vlucht en wie blijft weinig beklijvende gedachten. Dat heeft te maken met de hoge, bijna roesachtige omloopsnelheid van personages en situaties, maar ook met Ferrante’s neiging om expliciet te maken wat ze aan de hand van scènes al illustreert: ‘Ik voelde me buitengesloten’, staat er bijvoorbeeld na een ontmoeting waarin de ik al zinnen lang geheel niet aan spreken toekomt, of: ‘Mijn moeder bleef hem echter afstandelijk behandelen’, om vervolgens precies die afstandelijkheid aan de hand van een (knappe) scène nog eens duidelijk te maken. Alsof ze bang is dat haar lezers anders niet begrijpen wat er gebeurt, alsof enige ambiguïteit of vaagheid koste wat het kost vermeden moet worden.

Zo valt er op de vierkante meter en ook op de algehele compositie genoeg aan te merken. Maar tegelijkertijd kon ik me, zeker naarmate ik vorderde in Wie vlucht en wie blijft, niet aan de indruk onttrekken dat Ferrante bewust voor die manco’s kiest. Dat ze wil dat haar proza, nog meer dan bij eerdere romans, soms wat overdadig is en alle kanten op gaat. Dat het draait om iets groters dan een strikt afgebakend onderwerp of een zo suggestief mogelijke opeenvolging van scènes, dat dit haar manier is om zo dicht mogelijk bij het alledaagse leven te komen. Zonder duidelijke constructie of stuwende plot, zonder grote wendingen: het gaat juist om een zekere mate van alledaagsheid, met bijfiguren die komen en gaan, met grote tijdsprongen en situaties die soms geen duidelijke functie hebben in het grotere geheel.

Wie vlucht en wie blijft heeft soms meer weg van een goed geschreven dagboek dan van een zorgvuldig uitgedachte roman. Is dat erg? Nee: het draait hier niet om het verhaal of de achterliggende poëtica, dit is geen proza waar literatuurwetenschappers nog jarenlang op zullen kauwen. Nee, het draait om de mensen die in dat verhaal ronddolen, en om de zeldzame levendigheid waarmee het geheel verteld wordt. Daarmee ligt de roman in het verlengde van zijn twee voorgangers – en de wereldwijde Ferrante-cultus die sindsdien ontstaan is, die haar onlangs op een Time-lijst van de invloedrijkste personen ter wereld deed belanden en zelfs talloze onderzoeksteams aan het werk heeft gezet om te achterhalen wie achter de auteursnaam schuilgaat, zal met dit derde deel alleen maar groeien.

Er staan geslaagde en minder geslaagde scènes in Wie vlucht en wie blijft, er zitten personages in over wie ik meer wil weten en personages van wie ik na een paar zinnen genoeg heb. Maar het geheel nodigt me steeds uit om door te lezen, naar nieuwe scènes, nieuwe delen. De mooiste momenten zijn die waarin Elena en Lila samenkomen. Hun band is ontroerend in alle complexiteit, in alle spanningen, verzwegen verwijten en onderlinge rivaliteit. Prachtig is bijvoorbeeld de scène waarin Elena, maatschappelijk gezien de geslaagde van de twee en degene die erin geslaagd is Napels te ontvluchten, plotseling constateert dat ze zich altijd ondergeschikt zal blijven voelen aan haar jeugdvriendin. En dat ze daarom, tot haar eigen schrik, stiekem hoopt dat Lila ‘echt ziek’ wordt en spoedig zal overlijden. Zulke scènes geven de roman een zeldzame glans, juist omdat er vervolgens niets mee gebeurt, omdat de meest intieme verlangens onuitgesproken blijven en het leven intussen gewoon verder gaat.


Beeld: Napels, 1989 (Ferdinando Scianna / Magnum Photos / HH)