Er wordt in Oom Wanja van Anton Tsjechov veel geneuzeld en gezeurd. In het derde bedrijf schiet de vlam in de pan. Een mooi moment. De titelheld, zeurkous Wanja, heeft een vijand, zijn zwager, professor in de kunstgeschiedenis. En hij begint op die vijand te schieten. De schietpartij is te mooi voor woorden. Wanja, die door het leven struikelt, dóet eindelijk iets. Zijn kogels missen doel, Wanja schiet mis. In de voorstelling die Toneelgroep Amsterdam van Oom Wanja speelt (regie: Olivier Provily), is die mislukte kogelregen een cruciaal moment: een ogenschijnlijk rustige Tsjechov-voorstelling barst uit haar voegen, iedereen holt alle kanten op, Wanja’s nicht Sonja – tot dan toe een gruwelijk toonbeeld van beheersing – spat van emoties uit elkaar.

Een paar pistoolschoten doen hun werk: de ingeslapenen ontwaken en eindelijk laten ze het achterste van hun tong zien. Althans: even! Want in Provily’s Tsjechov-universum mag de getoonde werkelijkheid maar even duren. Daarna is het back to business. Geen gezeik, snel terug naar de realiteit, terug naar de ironie van Anton Tsjechov, een kwaliteit die zelden wordt vertoond. De harde grimlach van de auteur hebben velen immers verward met een nostalgische glimlach.

Olivier Provily – ik schreef het vorige week al – heeft geen dwingende interpretatie in zijn versie van Oom Wanja gelegd. Hij laat het stuk zijn werk doen, staat hoogstens wat verrassende accenten toe. Telegin, een inwonende failliete landbouwer, wordt vaak gespeeld als een lul-de-behanger. Hier speelt Eelco Smits een lieve man van wiens struikelpartijen op het levenspad je intens gaat houden. Professor kunstgeschiedenis Serebrjakow, meestal afgebeeld als een onverdraaglijke kletskous, krijgt in de vertolking van Hugo Koolschijn het charmante aura van een onhandige, onpraktische man. Ik zag Oom Wanja een week na de première. Ze was in balans, tergend rustig (zoals we van Provily gewend zijn), een fraaie vertelling over verloren levens.

Het mócht niet van de dagbladkritiek. Wilfried Takken haalt in NRC Handelsblad met terugwerkende kracht zijn grammig gelijk: «Telkenmale zijn de critici weer in Provily teleurgesteld, maar dat verhindert ze niet om hem veelbelovend te blijven vinden.» Hein Janssen tapt in de Volkskrant uit het beproefde vaatje van de beter-weter-recensent: «Bij Tsjechov moet je koude rillingen voelen, je moet kunnen huiveren, gloeiende wangen en kippenvel krijgen, als het even kan mee snotteren en ten slotte het licht zien.» De criticus, die verzuimt te vermelden uit welk Tsjechov-receptenboek deze tegeltjeswijsheden komen, heeft dit allemaal niet meegemaakt bij deze Oom Wanja. Het Parool kopte dat deze regisseur nog te klein is voor de grote zaal – de meest ondeugdelijke reactie op zo’n voorstelling. Niet alleen recensenten, ook gezelschaps directeuren staan voortdurend in de rij om te blaffen dat jonge regisseurs «nog niet toe zijn aan de grote zaal». Onzin! Jonge regisseurs (Provily is 34) kunnen alleen aantonen of ze wel of niet het werk in de grote «toneelbakken» aankunnen, als ze daartoe de kans krijgen. Ivo van Hove, artistiek leider van Toneelgroep Amsterdam, verdient lof dat hij Provily nu met Oom Wanja die kans heeft gegeven. Ik heb een regisseur en een voornamelijk jonge toneelploeg lekker zien vechten met een mooie klassieker. En déze toeschouwer had een prachtige toneelavond. Oké, een cliché: pak de makreel in uw dagblad. Ga daarna kijken. En oordeel zelf, godverdomme!

Tot 17 december op tournee. 20 t/m 23 december en 11 t/m 15 januari in de Stadsschouwburg Amsterdam