Medium telaga warna trouwen

IK BEN MIJN Oeroeg kwijt. Ik heb de stapel boeken naast mijn bed en op de bank drie keer nageplozen, mijn koffer nog eens omgekeerd, maar nergens is het kleine Salamanderpocketje (twaalfde druk, 1971) nog te bekennen. Het klinkt te bedacht om waar te zijn, maar ik denk dat ik hem per ongeluk heb achtergelaten in zijn land van herkomst, in de hotelkamer in Bogor, voorheen Buitenzorg, waar ik hem voor de zoveelste keer heb gelezen. Wel in ruil mee terug genomen: de Indonesische vertaling.
De feestelijke presentatie daarvan wordt door een groepje Nederlandse schrijvers en journalisten bijgewoond in het Erasmushuis te Jakarta. Dr. Nikolaos van Dam, de ambassadeur van Nederland in Indonesië, zegt in zijn welkomstwoord dat Oeroeg geen Indonesische naam kan zijn. Zoals hij de naam uitspreekt, klinkt de ‘g’ Arabisch hard. Ook opmerkelijk: de redacteur van de Indonesische uitgeverij, Dini Pandia, vertelt dat er wat dingen veranderd zijn in de tekst, om het boek ‘toegankelijker’ te maken. Nog toegankelijker? Mij valt juist op, bij die zoveelste herlezing, wat een eeuwig verhaal het toch is, van de onmogelijke vriendschap tussen een Nederlandse en een Indische jongen. De misschien wat formele, bedaagde verteltrant – ongelooflijk, de schrijfster was dertig toen ze dit boek in twee weken tijd schreef, uitgedaagd door een prijsvraag, waarmee Oeroeg het eerste boekenweekgeschenk werd – lijkt alleen maar bij te dragen aan dat onmiddellijk klassieke effect, zoals de sprookjes van Grimm dat ook hebben, en een aantal bijbelverhalen. Inclusief de aantrekkelijk noodlottige onderstroom, en de grote rol voor de onpeilbare en ontembare natuur die staat voor alles wat niet gekend en niet beheerst kan worden.
In Oeroeg geldt die onpeilbaarheid met name voor Telaga Hideung, het Zwarte Meer, ‘dat hogerop in de bergen lag’. Bij het horen van de naam van het meer begint het hart van de ik-verteller harder te kloppen, en het mijne inmiddels ook, in de wetenschap dat deze reis ook naar Telaga Warna zal voeren, het meer dat model stond voor Telaga Hideung, ‘de inktzwarte watervlakte, waar monsters en spoken hoogtij vieren’. In de fantasieën van Oeroeg en de verteller speelt het bergmeer een grote rol, omdat er zoveel geheimzinnige verhalen over de ronde doen. ‘Telaga Hideung, diep in het oerwoud, was een verzamelplaats van boze geesten en zielen van gestorvenen; Nènèh Kombèl woonde er, vampier in de gedaante van een oude vrouw, die op dode kinderen loert.’
Weliswaar zullen wij ons niet een weg erheen kappen door het oerwoud in een maanverlichte nacht, maar gaan we er naartoe lopen op klaarlichte dag vanaf een theeplantage, maar dat klinkt al magisch genoeg. En echt klaarlicht blijkt het toch al nooit te worden op Java, al heeft dat anno 2009 meer te maken met het populairste vervoermiddel: de brommer.
In het fotoboek Ik besta in wat ik schrijf staat een aantal foto’s van de middelbare scholiere Hella Haasse in wat toen nog Batavia heette. Eind jaren dertig vorige eeuw. Witte jurk, fiets aan de hand, gladde brede stoep voor een ijssalon in wat volgens het bijschrift de Passar Baroe is, een drukke winkelstraat. Een wereld die vastzittend in het verkeer van Jakarta verder weg lijkt dan ooit.

‘IK WAS HEEL GRAAG met jullie mee gegaan’, zegt de schrijfster (91).’Tien jaar geleden had ik dat ook nog wel gedaan. Maar nu zie ik me dat niet meer doen.’
Voor haar hoeft het niet zo, maar Hella Haasse wordt binnengehaald als de koningin, die vrijdagmiddag op Schiphol, vlak voor ons vertrek. Ze wil ons nog even een goeie reis wensen, en vertelt over de bijzondere betekenis die Oeroeg nog steeds voor haar heeft. Aan het woord ‘heimwee’ zegt ze een hekel te hebben, maar Oeroeg is wel geschreven vanuit een diep verlangen: ‘Een verlangen naar de natuur waardoor ik in mijn jeugd omringd ben geweest.’
Ze is heel benieuwd of het boek in de Indonesische vertaling nu ook een nieuw lezerspubliek zal bereiken. En wat die ervan zullen vinden, en wat wij van Java zullen vinden.
Haar interesse en nieuwsgierigheid zijn oprecht. Net als haar bewogenheid. In 1992 is ze voor het laatst in Indonesië geweest, en heeft dat hoofdstuk toen naar haar gevoel voorgoed afgesloten. Haar stem lijkt een beetje te breken als ze verklaart: ‘Het kan me niet meer ontnomen worden.’
Het is niet alleen Haasse’s leeftijd die imponeert. Het is ook haar brille, de helderheid waarmee ze formuleert, en hoe ze, ondanks het onwillige en pijnlijke lichaam, een soort niet-aflatende hartstocht uitstraalt. Het maakt dat ze er toch helemaal bij is, in het vliegtuig, en later als we ons op haar geboortegrond bevinden.

TIEN JAAR GELEDEN kwam na afloop van een lezing in De Balie in Amsterdam een mij onbekende heer naar me toe. Hij stelde zich voor als Jan van Lelyveld, oftewel ‘meneer Haasse’. Een vriendelijke man met een duidelijke missie.
Hij zei: ‘Je moet je niet vergissen. Het uiterlijk toont niet altijd wat eronder schuilgaat.’
Een apodictische mededeling die bij mij onmiddellijk in vruchtbare bodem neerdaalde. Ik had even ervoor een groot stuk over het werk van Hella S. Haasse geschreven in het literaire tijdschrift Bzzlletin. De opdracht was nadrukkelijk een persoonlijk essay te schrijven waarin een gecanoniseerde auteur ‘opnieuw op zijn wezenlijke merites’ beoordeeld werd. Dat klinkt omineuzer dan het bij mij uitpakte, al deed ik mijn best niet a priori met eerbied te schrijven over haar werk. Een eerbied die naarmate een auteur ouder wordt ook iets beledigends heeft.
Het resultaat van mijn inspanning viel echter niet helemaal in goede aarde. In de krant schreef een collega-criticus dat de redactie van Bzzlletin mijn stuk onmiddellijk in de prullenbak had moeten gooien. Erger vond ik het te horen dat Haasse zelf, naar ik dacht een beetje onaangenaam verrast, had gebeld met haar redacteur. Of die mij misschien kende. Dezelfde redacteur die ik overigens in het stuk aanhaalde, als zijnde degene die mij vertelde dat iedere auteur last heeft van slechte recensies en daar een tijdlang onder gebukt gaat, ‘behalve zo iemand als Hella Haasse’. Voor mij was dat andermaal een teken van wat ik in dat stuk benoemde als ‘haar stoïcijnse gemoed’, dat er naast intelligentie, ijver en schrijftalent voor had gezorgd dat zij als enige schrijfster de hors concours-regionen der vaderlandse letterkunde had bereikt. En ik had Oeroeg nog maar eens aangehaald als voorbeeld, haar eersteling, waarin haar voorkeur voor het kalme, soms zelfs steile, mannelijke vertelperspectief al helemaal aanwezig is.
Hoe anders, bedenk ik nu ik Oeroeg weer heb herlezen, was het haar schrijfsterschap vergaan als haar ik-verteller een meisje was geweest. Ze had dan zichzelf geïntroduceerd als een van de vele autobiografisch geïnspireerde schrijfsters in plaats van als een kloeke, fantasievolle mythebouwer. Maar ook was Oeroeg dan een vrouwelijke adolescentenroman geweest met zijn eigen beperkte, specifieke thematiek, in plaats van een universele, tijdloze geschiedenis van een beladen vriendschap. Tijdloos genoeg om ruim zestig jaar na oorspronkelijke verschijning groots verspreid te worden bij een nationale leescampagne en opgetuigd te worden met een essay van een jonge zielsverwant, Abdelkader Benali, over vriendschap en cultuurverschillen.
Maar meteen ook besef ik dat dit zo’n machteloze ‘wat als…’-redenering is. Want Hella S. Haasse is natuurlijk Hella S. Haasse omdát zij van meet af aan een ander, ogenschijnlijk verder van zich af liggend perspectief koos. Met als gevolg dat, zoals ik in dat gewraakte stuk schreef, distantie en beheersing de pijlers van haar schrijverschap werden. Wat niet betekent dat, ik zeg het nog maar een keer, ik geen oog heb voor alle gistingen en woelingen in haar werk. Maar ook kleeft er iets droogs en gewrongens aan met name haar historische romans. Iets ‘burgertruttigs’, zo beschreef ik dat tien jaar geleden, het hoge woord is eruit. Een woord dat ik nu nooit meer zou gebruiken voor haar. Niet omdat op die bewuste avond tien jaar geleden haar man me duidelijk maakte dat zij allesbehalve dat was, niet omdat ik haar inmiddels een paar keer heb ontmoet. Nu vind ik het een gewilde en nietszeggende kwalificatie. Een beetje te leukig vooral.

WAT VINDEN de Indonesische lezers van Oeroeg?
Het is een spannende bijeenkomst in het Komunitas Salihara, een open en modern cultureel instituut in Jakarta. Spannend vooral omdat de zes uitgenodigde studenten, allen studerend aan de University of Indonesia – filosofie, geschiedenis, politicologie – zich liever in het Indonesisch uitdrukken dan in het Engels. Een van de jongens, breed goeiig gezicht, steekt van wal, met een heuse Powerpoint-presentatie in de rug. ‘Oeroeg en het beeld van de native in koloniale tijden’ heet zijn betoog. Daarna zal een tolk het werk moeten doen. De jongen vertelt dat hij Oeroeg net heeft gelezen, de avond ervoor. Vervolgens bouwt hij de spanning op door het boek tamelijk vlekkeloos, en in ieder geval neutraal, samen te vatten. Wij Nederlanders op de eerste rij zouden het wel uit zijn mond willen trékken: maar wat vind je er zelf van?
Willem Nijholt, de officiële lofredenaar van Oeroeg, en reeds op Java wegens filmwerkzaamheden, had het gisteren al gezegd, naar aanleiding van de vragenstellers in het publiek in het Erasmushuis: de Indonesiër is beleefd, en komt dus langzaam to the point.
Het toenemend hartstochtelijke betoog van de student raakt inmiddels doorspekt met immer herkenbare termen als ‘kapitalistisch’ en ‘revolutionair’. Even pauze, opdat de tolk ons kan inlichten.
Droogjes spreekt hij in de microfoon: ‘It’s a very interesting book.’ Het kapitalisme en de revolutie zijn lost in translation.
Het is oneindig jammer dat het zo doorgaat met de leeservaringen van de andere studenten. Zo strijdvaardig als ze klinken, en zo giechelig en subversief als ze onderling zijn, de tolk strijkt alles glad. Eén term komt echter herhaaldelijk bovendrijven: de ‘mooi-Indië’-attitude. Het wordt een beetje duidelijk: Oeroeg beschouwen zij als een exponent van die mooi-Indië-attitude. Waarmee ze doelen op de neiging het mooie te laten zien, van de bergen, van de natuur. Ondertussen wordt niet getoond wat er ‘echt’ gebeurde met de mensen. Tegelijkertijd verdient Haasse in hun ogen alle respect. Want, zoals de ideoloog van het gezelschap – smal gezicht, brilletje – het verwoordt: zij wil dat de menselijkheid overwint. Zij wil niet dat culturele verschillen conflicten tot gevolg hebben. Wat niet wegneemt dat ze het niet over Indonesië heeft, maar over Nederlands-Indië. En dat is voor hen definitief verleden tijd, zoveel wordt duidelijk.
‘De schrijfster heeft een heel simpele manier om te zeggen hoe de ideale maatschappij eruitziet’, zegt een van de jongens, dikke paardenstaart in de nek. ‘Er zijn nu eenmaal verschillen tussen mensen, die moet je niet verdoezelen.’
De ideoloog: ‘In plaats van dat ze beschrijft hoe het echt zit, neemt de schrijfster haar toevlucht tot heavy exotism.’
‘Oeroeg was mijn vriend’, citeert een Frans studerende jongen – La peste van Camus is zijn lievelingsroman – de openingszin. Om er wijsneuzig aan toe te voegen: ‘Maar in hoeverre is dat vriendschapsgevoel wederzijds? Oeroeg zelf zegt amper wat in dat boek.’

WAAR HELLA HAASSE het overigens ook niet genoeg over heeft in Oeroeg: de gemene uitsteeksels van de rubberboom. Denk je al je aandacht nodig te hebben om de levensgevaarlijke gaten in het trottoir op weg naar de Botanische Tuin van Bogor te ontwijken, blijken die dikke knoesten ook nog eens op (Hollandse) schedelhoogte over de stoep te hangen.
Onzin natuurlijk. Romanschrijvers valt niet te verwijten waarover ze het wel of niet hebben. Zeker niet een schrijver als Haasse, altijd bereid tot introspectie en twijfelzucht. Dat Oeroeg zich nergens uitspreekt en zich niet laat kennen, is de tragiek van het verhaal. Met Sleuteloog (2003) schreef ze een volwassen pendant van Oeroeg. Opnieuw wordt een ingewikkelde vriendschap onder de loep genomen, weer tussen een Nederlandse en een ‘Indo’, twee meisjes ditmaal. Al het pijnlijke wat in Oeroeg alleen in bedekte termen aan de orde kwam, wordt hier gearticuleerd. Inclusief de afdaling in de tekortkomingen van het eigen schrijverschap: ‘Ik lees wat ik in de afgelopen dagen heb opgeschreven. Geen woord gelogen, ik heb het allemaal beleefd, ik was toen daar, en erbij – en toch lijkt het over een ander te gaan.’
Ook tragisch: het besef dat de realiteit nooit aan de verbeelding kan tippen. In Oeroeg is de ik-verteller aanvankelijk diep teleurgesteld als hij de oever van het Zwarte Meer bereikt: ‘Ik vond niet de immense zwarte watervlakte van mijn dromen, maar een poel, een plas bijna, aan alle kanten omsloten door recht omhoogstijgende bergwanden, dicht begroeid met oerwoud.’
De schrijfster had op Schiphol onze verwachtingen naar beneden proberen te schroeven: het is een pretpark geworden. Met stalletjes waar je dingen kunt kopen en een speeltuin. Dat valt mee, al willen de beheerders liefst dat we voor elk beeld betalen. Er mag niet gefilmd worden.
Het is een meer, eerder verstild dan gevaarlijk. Daar ergens onder het groenige oppervlak moeten de verraderlijke waterplanten zich bevinden. Een lieflijk bruidspaar laat zich fotograferen met op de achtergrond de dicht begroeide bergwand, waarvan de toppen zich in de nevel hullen. We zijn er, dat is voldoende.

In het kader van de CPNB-campagne Nederland Leest is Oeroeg van Hella S. Haasse gratis verkrijgbaar bij de openbare bibliotheek van 23 oktober tot en met 20 november. Naast deze pocketuitgave verschijnt een luxe jubileumeditie van de vijftigste druk van Oeroeg