Twee vliegtuigen. Het eerste zag ik vorige week voorbij komen, in een van de vele uitzendingen over de Brexit. Het was een fragment uit Dunkirk, de film waarvoor Christopher Nolan afgelopen jaar een Oscar had moeten krijgen. Aan het einde van de film – we spreken over de slotdagen van mei 1940, de Duitsers hebben Frankrijk overlopen en het Britse leger moet vanaf het strand bij Duinkerken evacueren naar Engeland – scheert een Spitfire over de afwachtende soldaten heen. Zijn benzine is op, weet de kijker, hij zal niet terug naar huis kunnen, maar jaagt alsnog een Duitse bommenwerper weg.
De scène trekt over je huid heen, beeldschoon. In stilte glijdt hij door de lucht, over een eindeloze kustlijn. De motor is niet meer te horen, de zon gaat langzaam onder. Het is een eenzaam gebed; iets uit de hemel daalt neer. Hij landt op het natte zand en in het donker steekt de piloot zijn vliegtuig in de fik, zodat het voor de vijand onbruikbaar is.
Christopher Nolan heeft zich er altijd tegen verzet dat Dunkirk een Brexit-film is, hij begon bovendien al lang voor het referendum aan deze film, maar zo werkt het blijkbaar niet. Media eisen hun eigen betekenis op, kunst wordt geannexeerd en zoals critici het nu opmerken is Dunkirk een film die niet meer mag. Hij is te churchilliaans, hij galmt van een Engeland dat zonder bondgenoten verder strijdt, niemand nodig heeft. In de slotscènes leest een soldaat de speech van Churchill in het Lagerhuis: ‘We shall fight on the beaches, we shall fight on the landing grounds, we shall fight in the fields and in the streets, we shall fight in the hills; we shall never surrender.’
‘Maar de film eindigt er juist mee dat een Britse admiraal achterblijft om de Franse troepen te helpen’, zei Nolan. ‘Churchill geloofde juist enorm in Europese samenwerking.’ Maar nee, Nolan krijgt de schuld in de schoenen geschoven, hoezeer hij ook zijn onschuld bepleit, de film hoort nu bij Boris Johnson, bij Ukip, bij Theresa May en alle valse beloftes van juni 2016.
Ik moest aan een ander vliegtuig denken. Een goede vriendin van me had haar vader verloren, een nette meneer, type pilaar-voor-de-gemeenschap, notabel binnen de Nederlandse luchtvaart. Een heel vriendelijke man, voorzover ik hem had meegemaakt. Een van zijn dochters was hoogzwanger, dat is zo’n detail waar elke romanschrijver op zou inzoomen: hoe rijp haar huid was, hoe haar haar een shampooreclame-waardige glans had, kortom, hoe ze ondanks alles blaakte van gezondheid, het leven dat oog in oog met de dood almaar doorgaat.
Na afloop werd er geborreld op het terras, gesproken over allerlei dingen die niets met de uitvaart te maken hadden, Game of Thrones, het lekkere weer, tot de gesprekken verstomden en iedereen zich op vier laag vliegende toestellen richtte. Als snoeken door helder water scheerden ze kalm over ons heen, tot een van hen uit de formatie brak, langzaam omhoog klom en verdween in het licht van de zon.
Ik wist dat dit de ‘Missing Man’ heette, ik kende het symbool, ik had het vaker gezien – en toch stond ik versteend op de grond. En niet alleen ik. Om me heen leek iedereen snuitend zonnebrillen op te zetten, muisstil.
Een uitspraak van de historicus Simon Schama schoot me te binnen, eentje die hij terloops had gedaan op de BBC tijdens het huwelijk van prins William met Kate Middleton: ‘Solemnity can be something for the people.’ ‘Solemnity’ is zo’n woord dat zich niet perfect laat vertalen; het is een combinatie van plechtig en ernstig, het suggereert stilte. Schama bedoelde: in stilte een ritueel af te leggen, op je knieën te gaan, in jezelf gekeerd, heeft een uitwerking op de toeschouwer.
Stilte bestaat niet op internet, het is altijd rumoer; een tweet kan niet plechtig zijn, wat hij ook aankondigt. Donald Trump, de nummer twee van Time’s Persoon van het Jaar-wedstrijd, zwijgt nooit. Hij gaat jammerend door het leven, verslaafd aan sociale media, telefoon vastgegroeid in zijn hand. De nummer drie spreekt daarentegen nooit. Aanklager Robert Mueller laat de meeste interviews en ondervragingen volgens Time over aan zijn medewerkers, en als hij er eens bij komt zitten zwijgt hij. Hij geeft geen interviews, geen persconferenties, stuurt geen tweets. Het gevolg is dat hij de meest tot de verbeelding sprekende persoon in Washington is.
Hoeveel we ook over Trump weten, het zal er nooit echt toe doen, schreef Fintan O’Toole in het nieuwste nummer van The New York Review of Books; juist omdat we zoveel weten leidt elke nieuwe onthulling slechts tot een schouderophalen, Trumps uitbarstingen normaliseren zichzelf – en gewoonte, zoals Samuel Beckett zei, is ‘a great deadener’.
En opeens had ik een visioen voor 2019. Als Trumps schandalen ons niet meer choqueren, dan moeten zijn angst- en haatzaaien ook hun kracht verliezen. Hij kan niets meer tegen zijn volgers zeggen wat ze niet al weten; hij heeft zijn eigen doembeelden genormaliseerd. Alle ontzetting is al voorbij. Opeens werd ik er, voor het eerst dit jaar, op de valreep, positief over. In het rumoer is zo weinig nog mogelijk, het is de standaard geworden in de media. Daarin kan geen verbeelding mogelijk zijn, geen brok in je keel. 2019 wordt het jaar voor iemand die in stilte iets kan doen.