De kersentuin, Tsjechov, De Haagsche Comedie 1960, eerste vier van links: Do van Stek, Paul Steenbergen, Ida Wasserman, Bob de Lange; © Lemaire / MAI

In 1926, ruim twintig jaar na de dood van de schrijver, wordt in Amsterdam voor het eerst een avondvullend stuk van Tsjechov gespeeld, Oom Wanja. Schrijfster Top Naeff gaat voor De Groene kijken. En ze schrijft bozig: ‘De geleegenheid Tsjechov eenigermate naar den eisch te zien spelen, doet zich bijna nooit voor. Het werk is te moeilijk in zijn subtiele verwevenheid. Wij bezitten geen gezelschap dat er ook maar een gooi naar kan doen.’

Top Naeff kan het weten. In 1922 heeft ze in Berlijn de Russische toneelspelers aan het werk gezien die Tsjechovs belangrijkste stukken tussen 1898 en 1904 in wereldpremière hebben gebracht: de acteurs van het Moskous Kunst Theater, die de stukken heel lang op hun repertoire hebben gehouden. Top Naeff is, zo schrijft ze, ‘in onthutsende mate verrast over de gesublimeerde alledaagschheid en het hoekige naturel in hun tooneelspel’. In 1927 komt een vanwege de Russische Revolutie uitgeweken troep Moskouse toneelspelers voor een gastoptreden naar Nederland. Ze spelen Tsjechov. Hun 41-jarige regisseur heeft naar eigen zeggen de schrijver nog horen lachen. Hij heet Pjotr Fjedorovitsj (Peter) Sjarov. Na de oorlog, in 1947, komt hij naar Nederland, om ‘de Russen’ te doen, vooral Tsjechov.

En hij komt precies ‘op tijd’. De toneelspelers die voor in de twintig zijn als de Duitsers in 1940 Nederland binnenvallen, staan tien jaar later te trappelen om het roer over te nemen en de vooroorlogse generatie toneelmakers af te lossen. Er is volop nieuw repertoire, er verrijzen overal schouwburgen, Shakespeare moet hoognodig opnieuw vertaald, het werk van Brecht is nog goeddeels niet gespeeld. En die vermaledijde Russen zijn nog altijd onontgonnen terrein. Peter Sjarov gaat dat terrein bouwrijp maken. Erik Vos (1929), die begin jaren vijftig een beginnend regisseur is en bij Sjarov in de leer, schrijft in zijn memoires: ‘Sjarovs blik was autoritair en vertederend tegelijk. En bovendien straalde hij onbeperkte warmte uit. Op die man wilde ik lijken. Leven blazen in acteurs, zien hoe ze opbloeien. Ik maakte een repetitie mee van Ivanov van Tsjechov. De acteurs stonden rondom een eettafel en Ivanov schonk thee. Plotseling zag ik hoe Sjarov naar voren rende alsof er brand was uitgebroken. Ist heiss, heiss, schreeuwde hij, en hij pakte het glaasje thee uit de handen van een verbouwereerd acteur. Hij maakte zichtbaar hoe de hitte van het glas doorstraalde naar zijn handen. De warme thee moest jou iets geven, je troosten, je eenzaamheid opheffen. Nooit zomaar theedrinken op het toneel dus. Geen impuls overslaan. Niets mag zonder betekenis blijven. Sjarov wist overal kleur aan te geven.’

de Russische regisseur Peter Sjarov © Lemaire / MAI

Het is winter 1959-1960. Er wordt in Rotterdam gerepeteerd aan De meeuw (Tsjajka), opnieuw een Tsjechov. Het is de eerste lezing van het stuk, de openingszin is een vraag aan de sombere Masja (Lia Dorana) die in de rouw is om haar leven: ‘Waarom bent u steeds in het zwart gekleed?’ Sjarov roept meteen ‘stop’ en vraagt in zijn steenkolen-Duits: ‘Was ist gekleidet? In Russisch steht: warum Sie in schwarz? Wieso: gekleidet?’ De karige Russische syntaxis verdraagt zich niet met de omslachtigheid in de vertaling van Charles B. Timmer. Sjarov, die geen woord Nederlands verstaat (laat staan spreekt) merkt alles op, hij regisseert met zijn oren. Met name tijdens de leesrepetities, die bij hem minstens twee weken in beslag nemen. Acteurs die in de jaren vijftig en zestig met hem werken zitten vol verhalen over die weken ‘om de tafel’. Acteur Henk Rigters: ‘Hierin onderscheidt Sjarov zich van andere regisseurs. De rijkdom waarmee hij je vol bouwt, vol vertelt. Je krijgt geen armzalige tekstregels te spelen, er zit een heel leven achter.’ Actrice Sigrid Koetse: ‘Als je vijf dagen met hem rond de tafel zit, dan heb je het gevoel dat je die figuren in het stuk kent. Je speelt niet in een enscenering van Sjarov, je wóónt erin. Aan het eind van de repetities is er een compleet huis met herinneringen en leven om je heen gebouwd.’

Sjarov is een begenadigd acteursregisseur. Je hebt als toneelspeler voortdurend van alles te doen, je hebt geen tijd om nerveus te worden. Jeanne van Schaik-Willing, in de jaren vijftig toneelcriticus van De Groene, beschrijft een voorstelling van Oom Wanja in 1957: ‘De bewonderenswaardige regisseur heeft iedere handeling omkranst met zwermen details. Iedere beving van het gevoel is door een trefzeker gebaar omgeven. In de tweede akte begint de jonge Sonja (Ellen Vogel) aarzelend haar liefde te verklaren aan huisarts Astrov (Han Bentz van den Berg). Astrov steekt nerveus een sigaar aan. De lucifer gaat niet af. Hij doet de sigaar weer in de koker. Het gebaar toont zijn verlegenheid, het resumeert ook de vergeefsheid waarvan dit hele stuk is doortrokken.’

‘Het drama is er al, dat is de tekst, speelt u die vooral licht’

Een jaar eerder repeteert Sjarov aan Tsjechovs Ivanov bij hetzelfde ensemble, de Nederlandse Comedie, zeg maar: Toneelgroep Amsterdam uit de jaren vijftig. De huisarts Lvov besluit de egocentrische nietsnut Ivanov stevig de waarheid te zeggen. De scène loopt niet, Sjarov neemt de titelrol even over om aan de acteurs te laten zien wat hij bedoelt. Lvov rookt een sigaret. Ivanov/Sjarov pakt een sigaret uit zijn koker, zoekt naar vuur, ziet de sigaret van zijn tegenspeler, pakt die af, steekt er zijn sigaret mee aan en blijft met twee sigaretten staan luisteren naar de tirade van de dokter. De toeschouwer ziet wat het personage van de woedende dokter denkt: verdomme, nou heeft die niksnut ook mijn sigaret nog ingepikt! Zijn missie is kansloos.

Toneelspelers zijn dol op dergelijke details. Al is het alleen maar omdat ze vaak de sleutel bevatten tot een rol, een karakter, een personage. Ton Lutz (1919-2009), acteur en net als Erik Vos leerling-regisseur bij Sjarov, speelde de door een rugkwaal geplaagde baron in Gorki’s Nachtasyl. Op een nadrukkelijk gespeelde grimas van pijn reageerde Sjarov: ‘Niet die pijn laten zien. Niet spelen: Ich kann nicht mehr! Dann ist es vorbei. Vechten tegen pijn is interessanter dan pijn spelen.’ Lutz probeert dan iets, waar Sjarov weer overheen roept: ‘Luks (hij vond Lutz’ naam onuitspreekbaar), Luks nein, vergessen Sie diese Krankheit. Wenn möglich er konnte fliegen.’

Dat zijn spelopdrachten waar een acteur blij van wordt. Sjarov kon zijn spelers echt helpen met minimale aanwijzingen. En ook met dingen als stiltes. In een vraaggesprek met weekblad De Nieuwe Linie (in 1964) zegt hij: ‘Wanneer ik op een brief wacht waar ik naar uitzie en de postbode komt te laat, dan ga ik piekeren. Wat staat er in de brief? Mijn fantasie gaat aan het werk. In die stilte gaat men luisteren naar de mogelijkheden. Stilte maakt de wereld open. Mensen die kunnen zwijgen begrijpen de werkelijkheid.’

Het Aan het werk van Anton Tsjechov hangende vooroordeel is dat zijn toneel vooral iets is met zacht verende tapijten, zware gordijnen, gedempt licht, ruisende rokken, een pruttelende samovar en zwaarmoedig over een glas wodka in het Niets staren. Dat was niet waar Sjarov in zijn toneelregie op uit was. Hij kende immers als geen ander de harde, meedogenloze, koude blik van Tsjechov richting zijn kansloze, potsierlijke en niet meer te redden figuren. Hij herinnerde zich juist vooral Tsjechovs lach over vrolijke en komische vondsten van de acteurs in wat zijn zwanenzang zou worden, De kersentuin uit 1904. Sjarov zocht niet in de eerste plaats naar zwarigheid in spelen, hij wilde tegenkleuren, geen rode rozen rood schilderen. Lacht aber weint, was zijn motto. En ook: ‘Het drama is er al, dat is de tekst, speelt u die vooral licht.’ De van oorsprong Vlaamse actrice Ida Wasserman (1901-1977), die bij de Haagse Comedie in de jaren vijftig en zestig meermalen in zijn regie de landgoedeigenares Ranjevskaja speelde in De kersentuin, vertelde over haar vooroordelen: ‘Tsjechov in zijn laatste stuk, dat was voor mij weemoed, weemoed en nog eens weemoed. Onbestemde smart over het menselijk tekort. Maar Sjarov liet me vooral zien dat deze Ranjevskaja eigenlijk een dom en belachelijk wezen is. Deerniswekkend maar vooral dom. En ik begreep dat Tsjechov in de eerste plaats blijspelen had geschreven, geen tragedies. Met genadeloze humor ontmaskert hij de oppervlakkigheid van nutteloze mensen.’

In de loop van de jaren zestig begint Sjarov qua speelstijl uit zijn tijd te vallen. Hans Croiset, die hem als jong acteur heeft leren kennen, runt ondertussen in Arnhem een eigen toneelgezelschap, maar durft hem niet meer als regisseur te engageren, uit vrees dat hij voor zijn jonge acteurs te ouderwets is geworden. Sjarov sterft in het voorjaar van 1969. Bij zijn begrafenis op het Cimitero Acattolica in Rome zijn talloze Nederlandse tonelisten. Zij zamelen geld in voor een beeldje van Mari Andriessen op het graf (de slotscène uit Drie zusters), dat overigens al twee keer gestolen is. Toneelcriticus Martin Schouten (Volkskrant) schrijft: ‘Sjarovs Tsjechov-adagio’s waren zo perfect dat de volgende generatie toneelmakers zich er alleen maar tegen af kan zetten.’ En ze komen er, de snelle, epische, constructivistische, harde, hilarische, dadaïstische en shabby Tsjechov-uitvoeringen. Aan die verbazingwekkende lange lijst worden binnenkort weer twee premières toegevoegd, ’n Meeuw bij Oostpool (regie: Marcus Azzini) en Ivanov bij de Toneelschuur (regie: Nina Spijkers).

In 1969, kort na zijn dood, ontstonden er plannen voor een tv-avond over Sjarov. Die film kwam er twintig jaar later alsnog, Sjarov in Holland (1990) van Hans Keller, een fraai portret van een toneelgeneratie. Daarin laat Elisabeth Andersen (97, de oudste nog levende actrice van haar generatie) horen hoe het fluitje klonk dat Sjarov zijn acteurs liet fluiten als ze ‘achterlangs’ het toneel liepen. En ze vertelt: ‘Ik zag bij Sjarov dingen die ik nog nooit van mijn collega’s had gezien. Ank van der Moer, zoals ze als Jelena in Oom Wanja af liep na het afscheid. Er bleef een sluis van eenzaamheid op het toneel achter. Als verlamd zat je op je schouwburgstoel te denken naar wat voor een leven dat mens eigenlijk ging. Dat was Sjarov!’

Mogelijkheid tot terugkijken: uit de serie Allemaal Theater: De revolutie van Sjarov, met onder anderen Jeroen Krabbé, Hans Croiset, Ton Lutz, Elisabeth Andersen, Avro 2004.


Een meeuw door Toneelgroep Oostpool is te zien van 11 maart t/m 13 mei en Ivanov van de Toneelschuur t/m 13 april door het hele land