Want werkgever en werknemer, CPB-directeur en politicus - iedereen ziet in loonmatiging de kurk waar onze economie op drijft. Wat helpt ons bedrijfsleven de concurrentie uit de lage-lonenlanden te weerstaan? Wat weerhoudt ondernemers om al te snel mensen te vervangen door machines? Wat zorgt ervoor dat de overheid niet al teveel geld kwijt is aan uitkeringen? Juist, de onvolprezen loonmatiging. Veertien jaar praktizeren wij deze vorm van sociaal- economische onthouding. Als het aan Kok ligt, komen daar nog minstens vier jaar bij.
Maar is het wel zo'n ideaal middel? Is de werkloosheid bij ons lager dan in landen waar men minder matigt? Nauwelijks. Is onze industrie dank zij de extra winsten die het resultaat zijn lagere lonen, extra concurrerend gewor den? Integendeel. Lage lonen maken luie ondernemers, beweert Kleinknecht. Ze krijgen hun concurrentievoordeel immers op een presenteerblaadje aangereikt. Dank zij de loonmatiging kunnen ze hun produkten in het buitenland goedkoper kwijt. Dientengevolge, aldus Kleinknecht, gaat er van loonmatiging een impuls uit om te concurreren op prijs. Een slechte zaak, want Nederland kan niet concurreren op prijs. Wel met Duitsland en Frankrijk, maar niet met Maleisie en Singapore.
Nederland moet concurreren op kwaliteit. Innovatie van produkten en van pro duktieprocessen, gebaseerd op de toepassing van nieuwe technologie. Een loongolfje zou, aldus Kleinknecht, een signaal zijn voor ondernemers dat ze het meer moeten zoeken in de richting van kwaliteit dan in de richting van prijs.
Inderdaad zijn de baten van de loonmatiging niet geinvesteerd in een sterkere industriele structuur, maar in een uitbreiding van laagwaardige dienstverlening en veel onaantrekkelijke werkgelegenheid die alleen bij de gratie van lage lonen bestaat. Ook de overheid heeft aan vernieuwing niet veel bijge dragen. Bezuinigingen op technologiebeleid zijn daarvan een voorbeeld.
Illustratief in dit verband is de al jaren slepende discussie over milieuheffingen. Desastreus voor de concurrentiepositie, want eenzijdig kostenverhogend, roepen de ondernemers. Heel goed juist, volgens de redenering van Kleinknecht, dat stimuleert aanpassing van produktieprocessen aan milieueisen en schept zo een voorsprong op de concurrenten. En die innovaties kun je later elders te gelde maken. Een overheid die gericht stimuleringsbeleid zou voeren via investeringen in deze nieuwe technologieen, zou actief aan industriele vernieuwing kunnen bijdragen.
In dat opzicht is Kleinknechts betoog juist: de globaliseringsdiscussie moet niet in de eerste plaats gaan over (loon)kosten, maar over de industriele structuur. Daarvoor hebben we echter niet het paardemiddel van een loongolf nodig. Wel een uitgebreider repertoire aan middelen, waarvan een gematigde loonontwikkeling er best een mag zijn. De ruimte die dat oplevert, kan ook heel goed worden gebruikt voor de herverdeling van werk.