
Ogenblikkelijk schoten alle bankaandelen in Europa en de Verenigde Staten in de min. Een paar dagen later was het de beurt aan een andere middelgrote Amerikaanse bank, Signature.
Vorige week woensdag sprong de paniek over naar Europa, toen Crédit Suisse, een van de twee Zwitserse grootbanken, steun van de centrale bank nodig had. Twee dagen later kopte de Financial Times dat een derde middelgrote Amerikaanse bank, First Republic, in de problemen was gekomen en ter waarde van dertig miljard dollar aan liquiditeitssteun had ontvangen. Op het moment van schrijven murmelen centrale bankiers aan beide zijden van de Atlantische Oceaan zachtjes zoete, sussende woordjes in de hoop dat ze de paniek kunnen bezweren en dat het bij deze vier gevallen blijft.
Klinkt bekend, hè?
In de berichtgeving ligt vooralsnog de nadruk op de details: wat, wanneer, hoe en waarom? Dat leert ons dat het ene ongeluk het andere niet is. Zo leunde SVB voor zijn financiering op kortlopende, goedkope kredieten die de bank lang en duur weer uitzette en boerde de bank onderwijl goed van het renteverschil. Toen de Amerikaanse centrale bank de rente opschroefde kwam dat renteverschil in zijn tegendeel te verkeren: van een winstpost werd het een grote en snel groeiende verliespost en hikte de bank al snel tegen een faillissement aan.
Terwijl Crédit Suisse een van de grootste daders/slachtoffers van de Grote Financiële Crisis van 2008 was, sindsdien op drie gedachten is blijven hinken (zijn we zakenbank, vermogensbeheerder voor rijke particulieren of consumentenbank), de boel eigenlijk nooit goed op orde heeft weten te krijgen, en alleen maar aan de juiste kant van de faillissementsstreep heeft kunnen blijven door het extreem genereuze monetaire beleid van de Zwitserse, Europese en Amerikaanse monetaire autoriteiten. Tot de rentestijgingen het bancaire speelveld omploegden en ieder negatief bericht het begin kon zijn van financiële paniek. In het geval van Crédit Suise was het de publicatie van het uitgestelde jaarverslag op 14 maart waarin de bank moest toegeven dat de interne financiële controles hadden gefaald. De coup de grâce kwam een dag later, toen de Arabische grootaandeelhouder liet weten niet te zullen bijstorten als de nood aan de man kwam – die na die uitspraak uiteraard prompt kwam.
Wat zo echter over het hoofd wordt gezien is wat deze gevallen gemeen hebben. En dat is dat het eigen vermogen van vrijwel alle Europese en Amerikaanse banken nog steeds veel te laag is. Mooie sier maken de banken en hun toezichthouders met buffers van tien of meer procent. En vergeleken met buffers van rond de drie procent voor 2008 is dat zo op het eerste gezicht inderdaad een hele verbetering. Maar vergeleken met de buffers van niet-financiële ondernemingen van rond de dertig procent is het nog steeds schamel.
En er is meer: de buffers worden nog altijd uitgedrukt als een percentage van de risico-gewogen balans, niet van de totale balans. Voor verschillende soorten activa (hypotheken, autoleningen, overheidsobligaties, bedrijfsobligaties et cetera) gelden nog altijd verschillende risicowegingen en dus verschillende buffereisen. Zo kan elke bank de omvang van zijn totale balans op papier doen slinken en daarmee, weer op papier, de buffers doen groeien en fraaie eigen vermogenscijfers laten zien.
Voor de crisis waren sommige banken zo goed in het manipuleren van hun risicowegingen dat minder dan twintig procent van hun balans hoefde te worden meegenomen bij het bepalen van hun buffers. Crédit Suisse was er een meester in, net als die andere Europese brekebeen: Deutsche Bank. Het spreekt vanzelf dat dit betekende dat de bank voor haar eigen financiële gezondheid wel erg vertrouwde op de kwaliteit van haar eigen risico-inschattingen. Een vertrouwen dat in 2008 volkomen misplaatst bleek.
En dat in 2023 opnieuw misplaatst blijkt: hoe kan het anders gebeuren dat rentestijgingen ter waarde slechts twee (!) procentpunten sinds de zomer van 2022 voldoende zijn om drie banken onderuit te laten gaan; en hoe kan het anders gebeuren dat een zinnetje in een jaarverslag over gebrekkige interne controles een van de grootste banken van Europa technisch bankroet dreigt te maken? Alleen als de buffers ontoereikend zijn om zelfs minimale verliezen op te vangen.
Dat is de olifant in de bancaire kamer, die de economen Anat Admati en Martin Hellwig in hun fenomenale The Bankers’ New Clothes al in 2014 doeltreffend identificeerden maar waar toezichthouders, bankiers, de politiek, commentatoren en media bijna tien jaar later nog steeds even doeltreffend omheen dansen. Zo laat de Europese toezichthouder zelfgenoegzaam weten dat het SVB-debacle in Europa niet had kunnen gebeuren. Beweert een andere expert dat het gat in de balans van SVB gelukkig klein was en dat de depositohouders dus makkelijk gered konden worden. Weet een commentator te melden dat het ongeluk van SVB op zichzelf staat en niets te maken heeft met het Zwitserse bedrijfsongeval. En bestaat de voormalige Amerikaanse centrale bankier Jannet Yelen het om ondanks SVB, Signature en First Republic met droge ogen te beweren dat de rest van het Amerikaanse bancaire stelsel toch echt gezond is. Slaap zacht.
Het bontst maakte wat mij betreft hoogleraar financiële economie Jens Hagendorff het in The Guardian van 17 maart. Volgens de goede man is de huidige turbulentie doodnormaal en is het onvergelijkbaar met wat er in 2008 allemaal mis ging. ‘Door strenger toezicht beschikken banken tegenwoordig over veel grotere buffers dan in 2008 en kunnen ze eventuele verliezen dus ook veel beter opvangen. Bovendien worden alle banken tegenwoordig aan strenge stresstesten onderworpen om te controleren of de eigen risicowegingen wel adequaat zijn.’ Quod non. Maar dat vermag deze hoogleraar aan King’s College niet op andere gedachten te brengen. Om de Amerikaanse journalist en schrijver Upton Sinclair te citeren: ‘Het is lastig iemand iets aan zijn verstand te brengen als hij wordt betaald om het niet te begrijpen.’
Als iets het toezicht in de afgelopen jaren namelijk heeft gekenmerkt, is het dat de massieve bankenlobby zowel hier als daar opnieuw gewonnen heeft. Onder Trump zijn in de VS de buffereisen weer naar beneden gegaan en is de Dodd-Frank wet, die strikte limieten stelde aan wat banken wel en niet mochten doen, versoepeld, vooral voor kleine en middelgrote banken, precies de banktypen die nu in de problemen zitten. En in Europa, zo maakte de Duitse ngo Finanzwende onlangs bekend, heeft de massieve lobby van de banken ervoor gezorgd dat de kwaliteitseisen voor de risicowegingsmodellen die banken gebruiken om hun buffers vast te stellen fors naar beneden zijn bijgesteld, met lagere buffers en dus hogere bonussen en dividenden voor bankiers en aandeelhouders tot gevolg.
En denk niet dat het in Nederland anders is. Ook hier hebben banken bij monde van de NVB alles in het werk gesteld om de autoriteiten ervan te weerhouden na 2008 echt door te pakken. Met als gevolg dat Nederland anno 2023 volgens het Britse weekblad* The Economist* van alle ontwikkelde landen het grootste risico op een hypothekencrisis loopt.
De heelmeesters van 2008 zijn verantwoordelijk voor de stinkende bancaire wonden van vandaag, doordat ze in de tussenliggende periode hun oor te veel te luisteren hebben gelegd bij een roekeloze patiënt die voor de mildste behandeling heeft gekozen.