Wie vertelt en waarom? Hoe moeten we als lezer naar die verteller kijken en waarom? Als een schrijver een min of meer ‘neutrale toeschouwer’ van een afstandje de gang van zaken laat beschrijven, dan zitten we in het negentiende-eeuwse (en vroeg twintigste-eeuwse) vertelsysteem. Zitten we in de kop van het hoofdpersonage en kijken we via hem of haar naar de wereld, dan komen we in de buurt van het ‘modernistische’ systeem.
Pieter Waterdrinker gebruikt in zijn roman Poubelle beide systemen. Meestal beleven we de gebeurtenissen mee met het evidente warhoofd Wessel Stols: doener, geldverdiener, streber, wanna-be-schrijver, loser, europarlementariër, smokkelaar van Russische kunst, vrouwengek. Hij vindt zichzelf uiteraard geen warhoofd, dat is een voorwaarde van dit vertelsysteem: een personage doorziet zichzelf niet, de lezers doen dat wel, dat is tenminste de bedoeling. W.F. Hermans was bij ons de grote voorvechter van dit vertelsysteem. Verderop in Poubelle komt overigens nog een derde verteller aan het woord, dit maakt de zaken complexer, wie is dat precies? Wil hij wraak nemen op die Stols? Gaat deze roman ook over schrijven? Waterdrinker wilde van zijn boek duidelijk geen rechttoe, rechtaan vertelling maken, hij thematiseert het vertellen zelf. Dit doet deze roman uitstijgen boven een potboiler uit de oude doos.

Wessel Stols heeft grote schrijfambities, hij ziet zichzelf de hele roman als een belangwekkend schrijver die helaas, gedwongen door de omstandigheden, niet aan zijn schrijfroeping toekomt. Af en toe begint hij werkelijk aan een roman, maar hij heeft over schrijven volstrekt overspannen romantische en onzinnige ideeën, en zijn schrijfresultaten zijn abominabel. Waterdrinker laat dit mooi en hilarisch zien. Zijn beklemde ‘held’ slaagt er niet in zijn bedoelingen, zijn intenties, zijn idealen, gelijke tred te laten houden met wat hij daadwerkelijk uitspookt. Hij wil van alles, ja, ook het goede, maar het wordt niks. Regelmatig laat Waterdrinker de overspannen werkelijkheidsbeleving van deze figuur los en beleven we alles van grotere afstand. En er gebeurt nogal wat. Oplichting, kunstroof, lekkere wijven in hotels, Oekraïne, kidnapping, politiek onbenul, Rusland, het Europees Parlement, MH17. Het komt allemaal voorbij, in sneltreinvaart stomen we langs de Europese actualiteit en het wordt een ongezellige en cynische warboel waarin politici zakkenvullers zijn, vooral de Europese (waar hoorde ik dat eerder?), waarin rijken er een potje van maken, waarin iedereen erop los neukt, waarin Russische vrouwen alleen uit zijn op geld, waarin iedereen onderdeel is van een complot en waar de zondvloed angstaanjagend dichtbij komt.
Ik hou hier in principe wel van, zo’n roman waarin niemand echt deugt en waarin niets goed wordt gepraat. Kijk, dit is het, meer kunnen we er niet van maken. De tragische held heeft er wel een slecht geweten over maar ja, er is nu eenmaal niks aan te doen, iedereen doet het.
Echt tragisch werd het bij mij allemaal niet. Misschien zit het in de veelheid van gebeurtenissen. Het deel over illegale handel in Russische realistische schilderkunst van de revolutie is al een roman op zich. Met fraaie details erin over de Russische samenleving na de instorting van de Sovjet-Unie, maar ik zat naar meer te verlangen, naar gedetailleerde schrijfkunst erover, ja, naar een beetje rust, even de handrem aantrekken. Gun me toch een blik op zo’n wereld, een blik die wat langer duurt.
Waterdrinker wilde van die Stols een soort ‘Elckerlijc’ maken die getuige is van een heel scala van historische gebeurtenissen. Het moest er allemaal in, dit ook, dit ook en dan dit ook. Hij laat hem zelfs de opstandelingen op het Maidanplein in Kiev toespreken. Misschien zit het in die Stols-figuur, ik geloofde niet in hem en dat zou wel moeten. Bij Hermans’ grote romans denk je steeds: oef, ik lijk verdacht veel op deze figuur, dezelfde nergens op slaande ambities en daar nog in geloven ook. Bij Stols had ik alleen een verheven soort medelijden: zo erg gaat het bij mij dus niet worden en wat kan mij het schelen dat hij eraan gaat, dat wist ik al op pagina 15.
Misschien zit het in de snelle, gejaagde stijl die Waterdrinker hanteert, de stijl van de stoere jongens, de lifestyle van mooie (maar slechte) mensen. Een soort jongensboekenstijl, die zeker past bij het karakter Stols, het is de stijl van Stols zal ik maar zeggen, maar er klinkt geen wanhoop in door, geen tragiek, geen vergeefse blik of pijnlijke visie. Het blijft een kioskboekenstijl. ‘Friedl liep onveranderlijk bijna naakt rond, ook in de heerlijke koelte van het huis, zich niet storend aan de twee gezusters, met wie ze uren over van alles en nog wat kletste, waardoor haar Frans met sprongen vooruit ging.’ Natuurlijk is dit geen slechte zin, dat niet. ‘Na een omelet met zwarte truffel, een glas jus d’orange en een dubbele espresso in een door Roemenen gerund Grand café vlak bij zijn huis, stapte hij om tien uur de straat weer op.’ Ook goed, maar toch. ‘Een platte oerdrift dreef hem. Hij wilde zijn kind zien, bij zijn zoon zijn. Zo snel mogelijk.’ Zo kan-ie wel weer.
Wat wil ik precies van romans? Ik las dit boek toch helemaal uit? Wil ik dan alleen trage romans met mensen die niets te doen hebben, vaag uit het raam staren, de hond uitlaten en dan hun omgeving kwellen met onuitstaanbare verhalen over vroeger? Nee, dat niet, dat nooit. Ik denk dat ik het verzameld werk van Tsjechov ga herlezen.
Beeld: Pieter Waterdrinker – jongensboekenstijl (Karoly Effenberger / Hollandse Hoogte)