«Mijn lievelingsdier onder water is het zeepaardje», tikte het meisje van tien op de computer. Ik kan het mij voorstellen. Wie raakt er niet gecharmeerd van zo’n ingetogen draakje, zwevend als een geisha en met bijbehorende oogopslag?

Ik ken een ruwe bonk. Hij ruilt geld voor gebakken vis en heeft in zijn restaurant een blinkend aquarium met daarin ook een paar lustige zeepaardjes.

Hij is niet te beroerd om een demonstratie te geven van de, zo niet eeuwige dan toch wel dagelijkse, liefde die de diertjes voor hem voelen. Steekt hij ook maar zoiets als een pink onder water, komt er zo’n beestje aanzwemmen en warempel, zonder aarzelen krult het zijn fijne staartje daar omheen.

Zich daarbij zo lekker voelend dat het wel lijkt op Magister Egardus die een pijpje rookt. De bonk blijft unverfroren maar ik kreeg er telkens weer natte ogen van. Wat is de natuur toch woest en willekeurig. Ruw gestorven slip tongetje in hete boter versus zeepaardje aan mannenpink.

Wie een zeepaardje in het aller echtst wil zien verschuile zich in de Oosterschelde. Waar je in dit land de meeste kans hebt een kortsnuitzeepaardje langs te zien komen. Sommigen hebben opgemerkt dat het zeepaardje aan een schaakstuk doet denken, waarbij natuurlijk juist zij weer voorop lopen die dit spel als maatstaf aller dingen zien. Nonsens. Geen enkel schaakstuk en vooral het paard zelf kan zijn ogen onafhankelijk van elkaar bewegen en tegelijk huidskleur aan stemming en omgeving aanpassen.

Zoals het fragiele zeepaardje dat wel vermag.

Waarbij ik het geheel afwijkende broedgedrag niet eens ter sprake breng.