Er heeft altijd al een traag en beschaafd kraakje in zijn stem gezeten.

Wij spreken elkaar via de telefoon en hij vertelt dat zijn haar al weer flink is gegroeid. Na de therapie. Hij zegt dat hij er nog het meest uitziet als een jonge kat. Dat zijn mededelingen waar je als fotograaf wat aan hebt.

«Zal ik een vierde portret van je maken: Emiel van Moerkerken als Europees kortharige?»

Hij neemt een nieuwe vriendin mee. Het is twee uur ’s middags, maandag 6 februari 1995.

Een foto maken is hetzelfde als een boodschap doen. Op een gegeven ogenblik weet je dat je klaar bent. Je hoeft niet verder; alleen maar weer terug. Ik stuur hem snel de contact afdrukken. Die vooral wil hij altijd zien. We spreken elkaar niet meer. Ik verhuis.

Hij sterft precies een maand na het maken van de foto: 6 maart 1995.

Te laat zie ik zijn necrologie in de krant. Op het moment dat ik in het vorige huis de oude post ga halen, en daar het overlijdensbericht lees, is de begrafenis precies een half uur geleden voltrokken.

Wie moet ik bellen, wat moet ik zeggen? «Het spijt mij, maar ik was ook net aan het verhuizen?»

De definitieve afdruk is inmiddels gemaakt. Ik doe hem in een lijst die daar blijkbaar al jaren voor klaarstond en zet die tegen de muur. Goed zichtbaar maar niet te opzichtig. Breng hem terug van zijn eeuwig naar mijn tijdelijk.

Vreemd. Meestal bewandelt de fotografie deze weg juist in omgekeerde richting.