Wat deed ik (iets wat ik mij nooit eerder had afgevraagd), toen de laatste betoverende paginas van Nabokovs Lolita in augustus 1955 van de Parijse (Olympia)persen rolden? Lang nadenken hoefde ik niet. Dansen natuurlijk. Daar had ik de leeftijd voor. Eerst de cultuurhonger stillen en en suite drank op driekwartsmaat. Allemaal in dezelfde ruimte. Op maandag kon je er Rubinstein en Nuis de Vijftigers horen vermoorden en dinsdags zong Elisa Ménagé-Challa Spaanse coplas. Woensdag vertelde Louis Lehmann over zijn nieuwe roman De Pauwenhoedster. Op de donderdagavond Eugène Brands met Papoea-klanken, en vrijdag het surrealistische filmepos De koekoekswals van Emiel van Moerkerken en meer moois. Zaterdags gingen de beentjes van de vloer. Op de oversierlijke baksteenmuziek van The New Orleans Seven. De peintures criminelles van Armando hingen aan de muur mee te trillen. Dat allemaal in Galerie Le Canard, een vurig bezielde onderneming van antiquair Hans Rooduyn, gevestigd in een oud en hoog pakhuis in de Spuistraat. Drank was er elke avond: Duchanel rood, en wit in sec en démi-sec. Aangeschaft bij de zelf ook enigszins bordeaux getinte gebroeders Jonker op de Prinsengracht. Bij de Weteringstraat. De broers waren geliefd omdat ze wel heel veel op de pof deden. Ze gingen er even vochtig failliet aan, al was dat ook wel een beetje de schuld van Simon Carmiggelt, die toevallig iets te dichtbij woonde.
Hoewel danig op de hoogte van de kunsten van Stan Kenton en de pracht van Sarah Vaughan, logeerden die in het weekend in de vergeethoek en dansten wij onze jonge schoonheid naar nog groter pracht op de eerlijkste revival denkbaar. Onder aanvoering van virtuozen als Hans Rot, Pim Gras, Danny van Golberdingen, Rob Leider en soms vergezeld van de rode reus Frits Müller. Daaronder de alles stabiliserende natuurkracht van de tuba van Hans IJzerbraat.
In 1922 geboren. Naar nu pas vernomen: begin april 2005 overleden.