In het halfduister zocht ik hem wel eens op. Zijn standplaats was Rozengracht, vlak bij de Westermarkt. Hij was daar geldwisselaar. Mannen kochten sigaretten uit de automaat: Old Mac, Miss Blanche. Twintig Caballeros kostten 65 oude centen. Vaak hadden ze alleen guldens. Johns tas zat vol met dubbeltjes en kwartjes. Hij stopte de vereiste hoeveelheid munten voor ze in het apparaat. Vroegen ze wat de schade was zei hij lijzig en koud: «Laat ik aan uw beleefdheid over.»
Onze eerste ontmoeting vond plaats in een losgeslagen koffiehuis in de Noorderstraat. Waar hij op dat moment zijn portretfotos aan het ophangen was. Met zwarte inkt gesigneerd in de donkere partijen. Zijn stijl was die van Godfried de Groot. Veel lampen en lampjes van heel dichtbij. Niet mijn genre. Bevriend raakten we wel. Hij hield van zwart. Droeg uitsluitend zwarte kleding en zelfs zwart zijden ondergoed. Zei iemand. Hij bezat een zwarte, zacht geslepen glimlach. Vilein en mysterieus.
Hij liftte naar Parijs. Zag er een hoer die chiquer was dan de mooiste vrouw van Amsterdam.
Dat was precies dertien jaar voordat hij op 1 mei 1965 de unieke foto maakte van de kroonprinses en haar lieve vriend. In de jaren daarna zag ik hem nog wel eens rijden. In een scherpe en schuimende cabriolet. Op de Bloemenmarkt. Harde muziek golfde mee op de treeplanken. Hij stopte.
Nog steeds die glimlach. «Hoe is t?»