De machteloosheid druipt af van het eindrapport van de parlementaire mini-enquête naar ongewenste beïnvloeding uit ‘onvrije landen’ van Nederlandse moskeeën. De geldstromen zijn onzichtbaar of verpakt in vage constructies via tussenpersonen of liefdadigheidsstichtingen met als ‘goed doel’ het heimelijk verspreiden van het salafistische gedachtegoed. Sommige stichtingen hebben banden met terroristische organisaties.

Maar de overheid heeft geen wettelijke middelen om de geldinjecties te controleren of op te treden achter de voordeur van gebedshuizen of religieuze scholen. Want Nederland kent vrijheid van godsdienst en onderwijs, scheiding van kerk en staat, en het ontvangen van financiering is legaal.

Het is allemaal niets nieuws onder de zon, al jaren blijkt uit talrijke onderzoeken dat de buitenlandse betaler ongewenst bepaalt. Reeds sinds 1998 rapporteert de inlichtingendienst dat de fundamentalistische islam zich onder invloed van met name Saoedi-Arabië via donaties in Nederland nestelt. Naast een religieus exportproduct is er bovendien toenemend sprake van de lange arm van dictator Erdogan. De commissie signaleert dat statelijke actoren zoals Turkije imams betalen ‘met als doel het verwerven en bestendigen van politieke steun voor binnenlands gebruik’. Dit wordt bevestigd in een artikel in De Groene van deze week over Diyanet, een Nederlandse koepelstichting waar 148 Turkse moskeeën bij zijn aangesloten. Daarin zegt Semiha Sözeri, verbonden aan de UvA, dat ‘de uitgezonden Turkse imams niet alleen religieuze voorgangers zijn, maar ook de bewakers van het concept van Turkishness: je blijft loyaal aan Turkije, waar je ook woont. Kinderen krijgen die boodschap op de koranschool mee. In die zin fungeert de koranschool ook als een schild tegen wat als assimilatiekrachten in de Nederlandse samenleving wordt ervaren.’

De aanpak van de overheid komt niet zozeer neer op wegkijken als wel op onmacht

De ernst van dit alles smeekt om een wijziging van de huidige overheidsaanpak die niet zozeer neerkomt op wegkijken als wel op onmacht. Er zijn overleggen op drie niveaus – opsporingsdiensten, ministeries en gemeenten – die zich bezighouden met ongewenste buitenlandse beïnvloeding. Zonder succes. Praten met besturen en imams van dubieuze signatuur is gericht tegen dovemansoren. Desondanks blijft het ministerie van Sociale Zaken gemeenten aanbevelen te zoeken naar dialoog wanneer zij signalen krijgen van haat- en geweldzaaiende boodschappen.

Als de duimschroeven wel harder worden aangedraaid, wordt dit pavlov afgedaan als islamofobie. Dat bleek ook uit de reacties van boze imams tijdens de verhoren van de commissie: de islam zit weer in het beklaagdenbankje en andere religies niet, dat is niet eerlijk.

Kritiek zo gratuit vertalen als intolerantie en discriminatie doet geen enkel recht aan de vele moslims die geïntimideerd worden als zij moeite hebben met wat zij en hun kinderen over zich heen gestort krijgen. Of aan Koerden, Armeniërs en seculiere Turken die lijden onder sociale druk en bedreigingen vanuit Turkije. Zij voelen zich machteloos en niet door de Nederlandse overheid gesteund.

Was het onderzoek er dan slechts voor de bühne? De commissie komt immers niet met aanbevelingen en legt de bal bij de politiek om te bepalen in hoeverre het ‘noodzakelijk’ is om ‘aanvullende maatregelen’ te nemen.

Zeker, de urgentie is er en er zijn tijdens de verhoren genoeg opties langsgekomen. De bevoegdheden van het Financieel Expertise Centrum uitbreiden zodat opsporingsdiensten dubieuze geldstromen kunnen controleren. Of buitenlandse donaties aan (alle) religieuze instellingen verbieden, zoals in Oostenrijk. Verenigingen sluiten als zij handelen in strijd met het strafrecht, zoals in Duitsland. Hierin ligt een lastige, gevoelige opdracht aan de politiek. Een eerste concrete poging is er alvast. De Tweede Kamer heeft aangifte gedaan tegen de Utrechtse moskee alFitrah, vanwege het mogelijk plegen van meineed door de voorman tijdens het openbaar verhoor onder ede. In elk geval is de rechtspraak minder onmachtig.