Terwijl ik zelf nog nauwelijks een idee had van waar mijn leven mij in de komende jaren zou brengen, luisterde ik naar hun reeds nauwkeurig uitgestippelde carrièreplannen. Wat mij, versterkt door mijn eigen twijfel, opviel was de bijna complete afwezigheid van verrassing. Het parcours van de loopbaan leek voor deze jonge mensen reeds zo goed als vast te liggen. Eerst een tijdje bij dit kantoor, dan een paar jaar in het buitenland, vennoot worden, klaar. De uitdaging van het leven, zo leek het, ging daarin schuil dat men het parcours in zo kort mogelijke tijd zou afleggen. Langs welke wegen de loopbaan precies zou leiden scheen van minder belang.

Uiteraard werden hun verhalen gekleurd door jeugdige bravoure. Maar toch was er iets dat niet klopte. Ik keek naar het mij omringende gezelschap, aardige jongens, leuke meisjes, en ik keek naar mijzelf. Was ik zo veel anders? En toch. Bij mij, als pas afgestudeerd en cum laude gediplomeerd kunstenaar, had nog geen enkele headhunter aangebeld, terwijl zij allen al tijdens de studie waren «gescout» en pochten met jaarsalarissen waarbij mijn startstipendium verbleekte tot een dertiende maand.

En ik herinnerde mij hoe de ambtenaar van het Arbeidsbureau, toen ik hem mijn nog dampende diploma voorhield, mij zonder enige andere vraag beoordeelde als «onbemiddelbaar». Mijn bestemming was een enkele reis naar het themapark van de Nederlandse kunst.

Het grootste kunstwerk dat in de afgelopen vijftig jaar in Nederland werd gemaakt – in omvang en begroting vergelijkbaar met de Deltawerken – heet de Nederlandse kunstenaar. Om dat kunstwerk te laten gedijen is een complete wereld ontworpen met podia, kantoren, ambtenaren en regelingen. Het is een kunstwerk, omdat de overheid die dit themapark heeft gefinancierd dat blijkbaar doet zonder dat men er het concrete belang van inziet. Anders gezegd: dit complete staande kunstleger is nooit door die overheid gebruikt, anders dan voor eindeloze exercities op winderige vlaktes waar men met losse flodders schiet op een symbolische vijand.

Als er in de politiek wordt gesproken over inzet van dit staande kunstleger tot nut van het algemeen, dan is het bijna uitsluitend in het kader van onbetaald vrijwilligerswerk en het aansturen van de plaatselijke hobbyclub. Enig werkelijk, duidend belang wordt de kunsten niet toegedicht. Dat belang is ook moeilijk te bepalen. Wie stelt dat kunst goed is voor de mensen is een leugenaar. De wereldvrede is sinds de uitvinding van de fluit geen stap dichterbij gekomen en gelukkiger zijn de mensen ook niet geworden.

Het kan dan ook geen toeval zijn dat de huidige staatssecretaris die over de materie gaat in een vroeger leven lid was van de directie Brandweer en Rampenbestrijding. Talent, aanleg of enige kennis van zaken lijkt niet een vereiste. Dat zal dan ook wel de reden zijn dat ik zelf nog nooit gepolst ben voor deze functie, omdat ik als gediplomeerd kunstenaar overgekwalificeerd ben.

Er zou een lans te breken zijn voor het idee dat een wereld die zo beheerst en bepaald wordt door beelden behoefte heeft aan een hoogopgeleid kader van beeldlezers en -makers. Een visuele elite, die de zintuigen prikkelt en traint en onderwijst. Recent internationaal demografisch onderzoek heeft uitgewezen dat het kunstenaarschap tot de gevaarlijkste beroepen ter wereld moet worden gerekend. De gemiddelde levensverwachting is lager dan die van met gevarengeld werkende diepzeeduikers. Onder de overlevenden zijn jaarlijks minder dan honderd zogenaamde startstipendia te verdelen. En toch studeren er in Nederland ieder jaar enkele duizenden studenten af aan de verschillende kunstacademies. Op de kans dat zij allen gelukkig en succesvol worden, zou geen weldenkend mens een weddenschap afsluiten.

Moet men deze mensen in hun gevaarvolle en bijna zekere missie tot falen ondersteunen? Wat is daarvan het nut? Is het niet gewoon uitstel van executie, toonbeeld van die typische Nederlandse variant van actief beleid: het langzaam-laten-doodbloeden? Zou er in plaats van subsidiëring niet een actief ontmoedigingsbeleid moeten worden gevoerd? In plaats van een startstipendium een stopstipendium uitreiken?

Door de lage levensverwachting werken kunstenaars in ieder geval niet mee aan het probleem van de vergrijzing. De startstipendia en basisbeurzen zijn eigenlijk een vervroegde AOW-uitkering waar de meesten van ons, statistisch gezien, nooit aanspraak op zullen maken.

Ten slotte dient te worden opgemerkt dat kunstenaars onder aan de ladder van een voedselketen staan van zo mogelijk nog minder op maatschappelijk belang te toetsen beroepen als de kunstcriticus, de museumdirecteur en de kunstambtenaar. Als niet elk jaar duizenden gezonde Hollandse jongens en meisjes zich, blind voor de risico’s, in de gevaarlijke en instabiele wereld van de kunsten begeven, zaten zij allen zonder werk. In dat licht bezien zijn die handvol startstipendia eigenlijk een schamele fooi.