Tijdens een etentje met vrienden vroeg ik of ze bang waren voor aanslagen in Nederland. Nederland twijfelt tenslotte over de voortzetting van de militaire aanwezigheid in Irak. Nederland is bovendien minstens een tijdelijke basis voor moslimfundamentalistische terroristenleiders. Nederland is kortom een dankbaar en makkelijk doelwit. Daarbij, je loopt hier zo een overheidsgebouw binnen en met een scooter rijd je de minister van zijn fiets.

Het stormde, we zaten op een krakende woonboot en tussen onze hoofden zwaaiden de lampen. Op de A4 loop je meer gevaar, zei een vriend die niet in zijn eerste snelheidsboete is gestikt. Dus bang is het woord niet. Hoe groot is nu de kans dat je iets overkomt als iemand ergens een bom legt? Je moet daar niet over zeuren.

Bang om dood te gaan, dat bedoelde ik niet. Bang voor de gevolgen. Iedereen keek peinzend voor zich uit. Ja, dan ontstaat er gedoe, zei een vriendin die zich in het politieke circuit beweegt. Dan krijg je rellen in Amsterdam-West. In die voorspelling leek iedereen zich te kunnen vinden. Je zou, volgens haar, de moslimgemeenschap zo dicht mogelijk aan je borst moeten trekken. Juist nú moet je niet alle moslims over een kam scheren. Hoe meer wederzijds begrip, des te minder draagvlak voor extremisten. Een opvallend optimistisch geluid in de storm, maar wat opvallender was: niemand betwistte het idee dát er aanslagen zouden komen. Misschien kwam het door de onheilspellende omgeving, maar de gedachte dat Nederland vroeg of laat rechtstreeks betrokken raakt in het ongewisse conflict met overzeese fanatici was al geaccepteerd.

Sterker nog.

We zouden eigenlijk, zei de gastheer, nu al een paar duizend man extra beveiliging op alle kwetsbare punten in moeten zetten. Militairen, daar dienen ze toch voor? Ja, knikte hij bevestigend op mijn gemompelde opmerking, net als in Israël. Maar zoveel uniformen inzetten durft het bestuur niet aan, omdat dan de schrik onder de bevolking toeslaat. Dus wachten we eerst af waar het misgaat. De gastheer, ambtenaar van beroep, voegde doodleuk toe dat hij de portiers van zijn werkgever al testte — door zijn tas in de hal te laten staan en hen vervolgens te vragen of ze wisten van wie die tas was.

Dit vond men bar. Maar misschien ook wel weer verstandig. Hoe dan ook bleef het stil. Het werd tijd voor ijs.

En omdat de eters allemaal een te goede conditie hadden — of te naïef waren? — om cultuurpessimist te zijn, realiseerde ik me hoe zinloos het was hier een verhandeling tegen over te zetten in de trant van «angst niet laten regeren». Dat zou op die schommelende boot net zo futiel zijn als mariniers die het monument op de Dam bewaken terwijl een of ander religieus dwaallicht overweegt een chemische fabriek in de Botlek om te woelen.

We zijn weerloos tegen wat in onze ogen idioten zijn. Waakzaamheid houdt de ergste gekken tegen, en openheid stopt uitzaaiing van die gekte. Oftewel, je moet de angst voor terrorisme buiten de discussie over integratie houden. Ingewikkeld genoeg. Ondertussen beginnen we blijkbaar aan die weerloosheid te wennen.