De mooiste meisjes vallen niet op die leuke frisse boy van de buren, maar op de gewelddadigen, de drinkers, de weglopers en de zwijgzame shag rokers in wie zij diepe gronden vermoeden. De kijkers van Sex and the City weten het, net als de lezers van de zaterdagbijlage Vrouw, alias Leven&cetera, van NRC Handelsblad: de foute man is helemaal in. Met het vorderen van het emancipatieproces verkiest de westerse vrouw niet steeds vaker die hondstrouwe labradorman die haar voetstuk afstoft, maar blijft zij door de knieën zakken voor lapzwansen en praatjesmakers. Foute mannen. In tv-series, videoclips, damesbladen en in NRC Handelsblad wordt het probleem gesignaleerd: onuitstaanbare types, maar steeds raakt de moderne vrouw weer verslingerd aan haar noodlot met behaarde rug.
Omdat het moeilijk voorstelbaar ofwel onzin lijkt dat vrouwen pakweg dertig jaar geleden niet op dergelijke types vielen, moet er een andere reden zijn waarom de hommes fatales opeens weer opvallen en figureren in de populaire cultuur. En die reden moet iets te maken hebben met deze tijd.
Salomé, Circe, Cleopatra, sfinxen en Sirenen zoals ze in de negentiende eeuw werden afgebeeld, zijn deze femmes fatales nu in het Groninger Museum te bewonderen. Van aantrekkelijke vrouwen die met hun verleidingskunsten elke man wisten te betoveren tot meedogenloze monsters die het pure kwaad vertegenwoordigden en ieder manspersoon dat hun pad kruiste, vermorzelden. De paar mannen die in diezelfde negentiende eeuw als hommes fatales furore maakten, komen in de tentoonstelling niet voor.
Dus geen Byron, de zwartromantische Lord die aan het begin van de negentiende eeuw eerst in Engeland en later kriskras door Europa op roverstocht ging, zowel mannen als vrouwen als uitgeknepen sponzen achterlatend, beroofd van hun onschuld waardoor elke latere liefde nog maar een sprankje kon zijn van de allesverslindende verslaafdheid aan de duivelse lord. De krantenverslagen over zijn wilde capriolen bezorgden de mank lopende Byron de status van superster. Hoewel hij alles deed wat de moraal verbood, werd hij ongekend populair; hij werd als volksheld begraven.
En geen Oscar Wilde, de vieze sodemieter die na zijn eerste vrouwelijke slachtoffers stapels jongensharten brak. Zijn mooiste slachtoffer was de tragische Bosie, Lord Alfred Douglas, die door Wildes harteloze maar briljant geschreven filippica De profundis de geschiedenis inging als een decadent secreet, maar in werkelijkheid de speelbal van Wildes malicieuze grillen was.
De dodelijkste homme fatale uit de negentiende-eeuwse literatuur is ook niet aanwezig: Graaf Dracula. In tegenstelling tot wat lang is gedacht, heeft Bram Stoker zijn engel des doods niet geënt op de illustere Roemeense middeleeuwer Vlad de Spietser, maar op twee waarachtige fatale mannen. Op Oscar Wilde, de man die zijn rivaal in de liefde was geweest en het hoofd van zijn echtgenote Florence Balcombe niet meer wilde verlaten. Niet toevallig is Dracula het nog gemenere neefje van Dorian Gray, begon Stoker twee weken na Wildes volgens Stoker terechte veroordeling aan zijn Dracula-boek, en komt in Stokers tekst eenzelfde hangertje voor als dat wat Wilde ooit aan zijn vrouw schonk. En, indirecter, op Byron: de eerste volwaardige vampierroman was geschreven door een lijfarts die zijn vampier modelleerde naar zijn beruchtste patiënt, Lord Byron.
De Dracula van Bram Stoker kwam voort uit dezelfde mannelijke angsten die veel femmes fatales geboren lieten worden angst voor de vrouw en haar oncontroleerbare seksualiteit en maakte gebruik van elk onschuldig meisje dat maar eens een geile bui kreeg. Zijn aanbidsters hadden geen schijn van kans. Vergeleken bij dat venijn zijn de fatale mannen van wie de Sex and the City- of Ally McBeal-vrouw achteroverslaat, bleue watjes. Fataal zijn ze bij lange na niet; het zijn hooguit foute mannen. Stoute jongetjes. Maar dat is nog geen antwoord op de vraag waar de plotselinge belangstelling voor het thema van de zoniet fatale dan toch foute man vandaan komt.
Een mooie suggestie voor de oplossing schuilt in de literatuur van dit jaar. Daarin figureert Salomon Schwartz, de hoofdpersoon uit Connie Palmens Geheel de Uwe. Palmen is geïntrigeerd door de «theatrale persoonlijkheid» en bouwt daar een boek omheen over een foute man die het vreemdgaan niet kan laten. Hij is de spil van elk feest, maar toch lijkt haar Sal Schwartz uiteindelijk meer een naar liefde hunkerende labrador dan een roofzuchtige, geheimzinnige panter die mensen kapotmaakt.
Wel fatale trekken lijkt de foute man in Oek de Jongs Hokwerdas kind te bezitten. De foute Henri palmt de schijnbaar onschuldige Lin Hokwerda in. «Een onnozel jong ding», zijn de eerste woorden die hij tot haar richt wanneer ze voor een caféspiegel staat te draaien in de spiegel had ze hem niet gezien! Henris uiterlijk is niet volmaakt. Voor Lin bezit hij een ruwe aantrekkingskracht, maar hij is iets te klein, zijn oren staan te dicht op zijn hoofd, er is iets met zijn voeten en halverwege het boek verliest hij zelfs anderhalve vinger. Alleen al om die onvolmaaktheid doet hij aan een duiveltje denken. De duivel kan zich immers niet voordoen als een perfect mens; hij zal altijd herkenbaar blijven aan een mankement. Lin is vanaf die eerste woorden in zijn ban en lijkt zich te gronde te richten alleen voor hem. Maar uiteindelijk vindt een prachtige omkering van het fatale-manthema plaats, die erop neerkomt dat Henri een speelbal wordt van de emoties van zijn slachtoffer. Zijn rol als foute man wordt hem bij nader inzien eigenlijk vooral opgedrongen door Lin.
De eerst wat stugge vent die van uitgaan houdt, wordt door zijn slachtoffer verheven tot de bruut die ze beurtelings aanhaalt en afstoot. Natuurlijk, ze wil ook zoals alle vrouwen de redder zijn van haar fatale man en zij is de enige die hem begrijpt maar uiteindelijk staat bij Oek de Jong niet de man als dader centraal, maar de vrouw die haar slachtofferschap zelf in de hand neemt en onderzoekt. En dat is echt een thema van deze tijd. Zoals bij Sex and the City, bij Ally McBeal en bij andere vriendinnen van de televisie: de man is bijzaak, het gaat om de sensibili teit van de vrouw. Bij Oek de Jong is het slachtoffer daarvan uiteindelijk niet de vrouw.