Dit uitzonderlijk slanke schilderij van Jan Roeland heeft nochtans een opmerkelijke titel: Compositie met tak en bloem. Toen in 1913 Mondriaans schilderijen geleidelijk abstracter werden, ging hij ze composities noemen. Hoe anders? Veel later gingen zulke werken Zonder titel heten, maar dat was voor die tijd nog veel te laconiek. Compositie is het juiste woord om een schilderij te beschrijven waaruit de figuratieve voorstelling langzaam vervaagde, en oploste in intuïtief schommelende stapelingen van korte lijnen en de kleine vlakken daartussen. Het duidt het dubbelzinnige proces van maken aan. Omdat er voor het te vinden beeld anders dan voorheen geen duidelijk voorbeeld meer is waar de kunstenaar naartoe kan werken, ging alles op de tast. Dan ben je dus vrij elke kant op te gaan, zou je denken. Maar dat is niet zomaar zo. Abstractie, heb ik eerder gezegd, is een strenge verplichting. In de abstracte kunst van baanbrekers als Mondriaan en Newman en Judd zie je met hoeveel beheersing en omzichtigheid zij hun werken gemaakt hebben.

Intussen is abstractie de grootste beeldende uitvinding van de twintigste eeuw gebleken, en ook verwarrend. Want zo streng waren haar eisen dat de meeste kunstenaars, te beginnen met Picasso en Matisse, zich eraan probeerden te onttrekken. Ongegeneerd gebruikten ze er wel de effecten van. Laten we zeggen dat de principes van abstractie de kunst van haar traditionele figuratie heeft bevrijd – en dat daaruit de vrijheid van vormgeving (en dus verbeelding) is gegroeid die voor moderne kunst zo karakteristiek is geworden. Volgens mij is het dubbelzinnige schilderij van Jan Roeland (zowel compositie dus als afbeelding van een tak en een bloem) abstract in de opzet van het slanke beeld, maar daarna in de verfijnde uitvoering figuratief.

De tengere figuren, zo stil en rechtop, zijn ook in hun kleuren beheerst en karig

Bepalend voor het schilderij is eerst de strakke verticale tweedeling ervan waarmee de schilder een dwingende mise-en-scène van twee smalle ruimtes (de ene licht, de andere donker) arrangeerde. Maar dat gebeurde zo omdat, toen dit schilderij in Roelands verbeelding opdoemde, die tak en die bloem er vanaf het begin het figuratieve motief voor waren. Daarvoor kon hij terecht in zijn bekende repertoire van strak getekende figuren waarvan, zoals bij deze tak en bloem, de vorm zo typisch is dat die bij straffe abstrahering toch kantig blijft. In de versie in dit schilderij werden, zo te zien, tak en bloem extra strak en rank. De tengere figuren, zo stil en rechtop, zijn ook in hun kleuren beheerst en karig. Maar wat ik zeggen wil is dat de bijzondere slankheid van de compositie een effect is van hoe de figuren voorzichtig verschijnen in de smalle, zwart-witte rechthoekigheid van het schilderij. De geserreerde tekening van tak en bloem past precies in die vlakke ruimte – alsof die er speciaal voor gemaakt is. Dat is ook zo: het verticaal zwart-witte vlak was er, en daarom konden tak en bloem ook zo slank worden. Maar omgekeerd kan ook. Misschien wilde Jan Roeland nu eens een dunne tak en bloem maken, die ook zo mooi overeind staat. Met dat in het oog is de deling van het vlak in twee smalle delen logischerwijs dan ontstaan. Eigenlijk komt dat op hetzelfde neer. Waar ik aan wil herinneren is dat, zoals in alle moderne kunst, abstractie én figuratie onvermijdelijke uitgangspunten zijn die met elkaar een evenwicht zoeken.

Hoe de uitkomst daarvan is, hangt ook af van welk abstract principe een rol speelt en richtinggevend is. Voor zijn welige Paradise (een beeld van takken en gebladerte) was het abstracte schema in Thomas Struth’s hoofd dat van het vrijwel monochrome vlak. Ook dat was radicaal nieuw in de moderne kunst: een diffuse ruimte van kleur met hooguit vage sporen van tekening (Pollock), of anders de onverbiddelijke variant daarvan (van Barnett Newman). Ik denk dat wij (als we in een bos lopen) pas door Pollock de schoonheid hebben leren zien van zulk dicht en warrig gegroeid gebladerte zoals dat vlak en ruimte in Struth’s foto geheel vult – een monochrome accumulatie van licht, jong groen, vol ook met blinkend zonlicht. Maar verscholen in de wirwar van het gebladerte zien we dunne stammetjes (een bamboe in het midden) lenig overeind staan – als een vaag raster van verticale lijnen die overdaad bij elkaar houden. Een discreet raamwerk dat laat zien dat ook deze foto een abstracte constructie is.


PS Deze werken zijn nog tot 30 maart te zien in de tentoonstelling Facing Nature (werken uit de collectie De Heus-Zomer) in Museum Belvédère in Heerenveen/Oranjewoud

beeld (1): Jan Roeland, Compositie met tak en bloem, 2011. Oliverf op doek, 150 x 90 cm. Onder (2): Thomas Struth, Paradise 22, Sao Franciso de Xavierc, 2001. Gemengde techniek, 177 x 135.2 cm. Collectie de Heus-Zomer.