
Maarten, de jongen, wilde ermee aan de slag, maar dat werd hem ten strengste door zijn moeder verboden. ‘Geen sprake van, afblijven. Zo’n duur cadeau, en daar wou je zomaar met je tengels aan zitten? Niks hoor, ik zet hem weg.’ En zo verdween de doos in een kast. ’t Hart voegt er vergoelijkend aan toe dat je met deze geschiedenis gemakkelijk een verkeerde indruk van zijn moeder zou kunnen krijgen.
En dan volgt dit: ‘Als kind heb ik zielsveel van haar gehouden, zoveel zelfs dat ik, toch tamelijk uniek in geval van een jongen, alles wat zij deed, breien, haken, borduren, naaien, strijken, wassen, koken, ook wilde leren en ook wilde doen, en die liefde is nooit overgegaan, in weerwil van alles wat ik met haar heb meegemaakt.’ Afgezien van wat hier verteld wordt, afgezien dus van de goedpraterij van de soms meer dan bizarre strapatsen van de moeder, let vooral op dit formidabele schrijven. Dit is een zin die loopt, die ritme heeft, die zelfverzekerd de dingen benoemt, ze opsomt, ze ons voortovert, dan weer even iets terugneemt, die de emoties wegwerkt, uitwist en er juist daarom in slaagt een beeld van een jeugd op te roepen.
Ik heb deze herinneringen, bespiegelingen, verbaasde beschouwingen kun je ze ook noemen, enigszins vertwijfeld zitten lezen omdat ikzelf blijkbaar nog niet in staat ben om uit de vage herinneringen die ik aan mijn moeder heb een scherp omlijnd beeld van haar samen te stellen. Het is juist de bedoeling dat je in de loop van de tijd je moeder en je vader zo ongeveer vergeet. Het moeten, na hun dood, dit ter zelfbescherming, vage schimmen worden die alleen nog tijdens eenzame autoritten, of wanneer Nederland in de pauze met 3-0 achter staat tegen IJsland, ineens opduiken. Waar zijn jullie gebleven? Help me toch! Of: waarom lazeren jullie niet helemaal op? Freud schreef daar in zijn artikel Der Familienroman zeer behartenswaardige woorden over die op congressen over moederbinding altijd moeten worden voorgelezen.
Op het ogenblik verschijnt het ene boek na het andere over moeders. Allemaal toeval natuurlijk, of is er toch een trend? Schrijvers worden nu eenmaal oud, ze gaan op zoek naar hun diepste roerselen en dan verschijnt ineens hun moeder voor ze. Ik wantrouw dit soort boeken zeer. Als je een boek over je moeder schrijft, betekent dat dat je uitgeschreven bent, hou ik mezelf voor. Ze staan ook nog altijd vol leugens en rationalisaties, maar was dat niet een kenmerk van de betere literatuur? Wat wil je bereiken, vraag ik me vervolgens altijd af. Gaat het er in laatste instantie niet om een zelfmedelijdend beeld van jezelf als schrijver of schrijver in de dop neer te zetten? Wat wil je precies: over je moeder schrijven of achter haar rug om over jezelf? Dat laatste natuurlijk. Het zijn doodgewone selfies. Ik lees dit soort boeken dus liever niet, de nieuwe Van Dis heb ik bijvoorbeeld niet gelezen. Ja, ik ga een beetje met de moeder van een ander mee zitten leven. En ze bestond nog echt ook! Mooi niet.
Wat wil ’t Hart dus, om maar eens een tekst van Freud te parafraseren. Ik ben daar niet uit, de vertwijfeling bleef, maar in ieder geval las ik zijn boek met toenemende bewondering en ook stil in mezelf prevelend over zoveel ingehouden, schuwe en dan weer volstrekt ongegeneerde en vaak fraai weergegeven herinneringen. Als je zo kunt schrijven is het wat mij betreft toegestaan over alles te schrijven. Zelfs over moeders. En zeker over moeders die hun zoon liefkozend ‘varkensbeest’ noemen, zoals in het geval van Maartens moeder.
De boven geciteerde zin uit ’t Harts boek staat niet op zichzelf, het hele boek barst van dit type golvende, swingende, innemende zinnen, die de jeugd van een benard kind toch maar mooi in beeld brengen. ’t Hart verstaat bovendien de kunst het droog te houden, al zitten moeder en zoon in zijn boek regelmatig samen een potje te huilen, allebei erop uit via waterlanders alsnog hun zin te krijgen. Hij weet, zoals hij al vaak genoeg in eerder werk demonstreerde, precies hoe je al te zware sentimenten op een afstand moet houden. Altijd inslikken, niet zeuren over verschrikkingen, zo erg was het allemaal niet en het ging ook weer voorbij, niet achteraf proberen het ineens allemaal veel beter te weten, geen al te zwarte pieten aan anderen uitdelen en de verwondering zo lang mogelijk in stand houden. En humor natuurlijk. Hoe kwam het toch allemaal? Waarom raakte zijn moeder bijvoorbeeld in de greep van een toenemende paranoia over het vermeende vreemdgaan van haar man? Het blijft iets raadselachtigs houden, ik zat er zelf ook verbaasd naar te staren. Hoe deze vrouw het in haar hoofd haalde haar man te verdenken en ook werkelijk te beschuldigen van allerlei vrijpartijen met ‘mokkels’, ja, tot in de grafkelders van de begraafplaats waar haar man werkte. Je kunt erom lachen, wat ik deed, maar voluit lukte me niet, helemaal niet toen een hele rij familieleden de revue passeerde die aan dezelfde ‘ziekte’ leden. Met als hoogtepunt het verhaal van een oom die naar Texas afreisde om daar zijn net geboren kleinzoon te bezichtigen en bij de wieg tegen zijn zoon de woorden sprak: ‘Die is niet van jou.’ Toen was het bij mij toch ook schateren.
Zou het waar zijn? Hoe weet ’t Hart trouwens alles nog zo goed? Ik weet bijna niks meer. Uiteraard fabuleert en rationaliseert hij er flink op los, anders krijg je niet een boek als dit. Alleen goed en meeslepend schrijven is in staat van het banale het schitterende te maken. De twistgesprekken met zijn moeder zijn formidabel, de gedetailleerd weergegeven wandelingen door Maassluis, compleet met alle straatnamen zijn ronduit ontroerend. En de namen van de reusachtig grote ’t Hart-familie zinderen door het hele boek. Al die ooms, tantes, neven, nichten, het houdt niet op en ik las ze af en toe hardop voor. Heel Nederland verscheen in die namen voor me.
Ten slotte dit. Maarten ’t Hart schreef tot nu toe achttien romans, zeven verhalenbundels, veertien essayboeken en drie autobiografische werken, waartoe ook dit boek hoort. Plus nog ander werk. Ruim veertig boeken. Altijd spraakmakend, altijd goed, regelmatig briljant, altijd interessant. ’t Hart creëerde een eigen literaire wereld, in een eigen stijl, waarvan dit boek opnieuw een voorbeeld is. En we zijn geen familie, ik zeg dit er maar even bij. Hij kreeg tot nu toe geen enkele belangrijke literaire prijs. Ja, alleen in 1975 de Multatuliprijs, maar die bestaat niet meer, en een paar prijzen voor thrillers. Dat was het dus.
Afgelopen januari hield hij de feestrede bij de uitreiking van de Constantijn Huygens Prijs aan Mensje van Keulen voor haar hele oeuvre. Hij heeft die prijs zelf nooit gekregen, ik durf dit nauwelijks op te schrijven. Ik heb nog eens gekeken wie de laatste jaren die prijs kregen. Joke van Leeuwen, A.L. Snijders, Tom Lanoye, Kees Ouwens, Charlotte Mutsaers, Willem Jan Otten. En Maarten ’t Hart niet?? Nooit de Bordewijkprijs?? Niet de P.C. Hooftprijs?? Geen enkele keer een grote commerciële prijs als de Libris, de Ako of de Gouden Boeken Uil? Niet eens op de shortlists? I rest my case.

Maarten ’t Hart, Magdalena_, De Arbeiderspers, 252 blz., € 19,99_
Beeld: Maarten ’t Hart met zijn moeder, vader en zus (Privécollectie)