Al-Qaeda wil aanslagen uitvoeren op grote financiële instellingen in New York en Washington, om te beginnen de beurs in Wall Street. Dat is duidelijk geworden dankzij de arrestatie in Pakistan van een belangrijke terrorist wiens computer «ongebruikelijk gedetailleerde informatie» bevat. Bovendien hebben de Amerikaanse geheime diensten nog veel meer ontdekt dat in dezelfde richting wijst. Dus is code oranje afgekondigd. In de bedreigde gebieden worden het verkeer en de mensen dubbel extra gecontroleerd. Men is bang en de analisten op de beurs zijn somber.
Had u iets anders verwacht? De vraag is wat er de komende weken gaat gebeuren. A: Er komt geen aanval. De regering in Washington verklaart dat de geheime diensten goed werk hebben gedaan, dat we de president en de zijnen kunnen vertrouwen, en dat de strijd tegen het terrorisme nog lang niet is gewonnen. B: Er wordt een poging tot een aanslag ondernomen, die totaal of gedeeltelijk mislukt. De gevolgen zijn ongeveer dezelfde. C: Er komt een grote aanval, maar heel ergens anders, bijvoorbeeld in een toeristisch centrum, of het Amsterdamse Centraal Station. Osama bin Laden heeft een slag gewonnen en laat dat via een bandje voor de televisie weten. Het Westen is er nog meer van overtuigd dat de strijd moet worden voortgezet.
De drie mogelijkheden hebben met elkaar gemeen dat het initiatief bij de terroristen ligt. Wie binnen een paar uur vier vliegtuigen kan kapen om die tegen wereldgebouwen te laten vliegen, moet ook in staat worden geacht op een geheime plaats iemand te laten arresteren met een computer waarvan de inhoud alleen al voldoende is om een paar wereldsteden in hoge staat van alarm te brengen. Om dan ergens anders bij verrassing toe te slaan. Dat is sinds 11 september de terroristische geloofwaar digheid, het bedrijfskapitaal van de terreur. De manier van aanvallen altijd uit het niets en de structuur van de tegenstander die aan kwetsbare doelen alles te bieden heeft, maken dat het initiatief altijd bij de terrorist ligt. Door de ingewikkeldheid van de westerse samenleving is een hermetische verdediging onmogelijk. De onvindbaarheid van de terroristische eenling en de wisselende samenstelling van zijn netwerken maken de terrorist praktisch ongrijpbaar. Deze redenering zou tot de conclusie moeten voeren dat het terroris me de «oorlog» op den duur moet winnen.
Maar na iedere aanval toont de samenleving haar vermogen tot een verrassend snel herstel. We hebben de onmiddellijke reacties. De politie wordt nog parater, wie eruitziet als een moslim wordt met nog meer wantrouwen bejegend, en misschien zullen we later zien dat de terreur in het algemeen één van de redenen is waarom «de» politiek in het Westen op langere termijn naar rechts verschuift. Dat zien we dan over een jaar of vijf, na de eerste ambtstermijn van president Kerry of de tweede van president Bush.
Van tenminste evenveel belang is de manier waarop de westerse samenleving in haar geheel en het getroffen gebied in het bijzonder er weer bovenop komt. De aanslag wordt niet vergeten, de gevolgen mogen nog lang zichtbaar blijven of worden gedeeltelijk tot een gedenkteken verwerkt. Maar de burgerij verzet zich, in haar dagelijks werk. Zo is het een paar maanden na 11 september in New York en Washing ton gegaan, na 11 maart in Madrid, en zo zal het na iedere terroristische aanslag in iedere grote westerse stad gebeuren. Na de volstrekte verrassing en de eerste organisatorische aanpassingen begint het dagelijks leven zich te herstellen, als een beschadigd organisme dat met alle macht zijn weerbaarheid wil herwinnen.
Dat is niet uitzonderlijk. Toen in de Tweede Wereldoorlog de Duitse steden werden blootgesteld aan bombardementen, vergeleken waarbij de terroristische aanslagen van deze tijd niet meer dan geringe verwondingen veroorzaken, werd de burgerbevolking niet verslagen maar beheerst door haat en verbittering. De bedoeling van de Geallieerden was de oorlogsproductie te treffen, maar die nam in eerste aanleg juist toe. Dat het vervolgens anders is gegaan, doet hier niet ter zake. Als het internationaal terrorisme de bedoeling zou hebben met relatief sporadische aanslagen op den duur de veelzijdige wereld van het Westen rampzalig te ontregelen, dan voert het een vergeefse strijd. Het succes van het verweer ligt in de complexe structuur van de westerse wereld en de mensen zelf.
Maar misschien volgt de leiding van het terrorisme een andere strategie met een ander doel. Na iedere grote aanslag laait in het Westen het verlangen naar wraak op, gepaard aan de behoefte de bron van de terreur onschadelijk te maken. In postmodern Nederlands zeggen we: keihard aanpakken. In de door Bush cum suis geleide westerse buitenlandpolitiek heeft dit gevoerd tot de oorlog in Irak. En deze oorlog heeft zich voorlopig ontwikkeld tot een schoolvoorbeeld van contraproductiviteit. Bekijken we «Irak» als een direct gevolg van 11 september, een tegenaanval, dan zien we dat daar het tegendeel van het beoogde resultaat wordt bereikt. Irak is in het stadium waar de aanslagen de orde van de dag bepalen.
«Terreur is een methode om te rekruteren, niet om te veroveren. Terreur is een andere vorm van propaganda», zegt de Israëlische filosoof Avishai Margalit: «Terroristische aanslagen beogen een overreactie uit te lokken. Als het Israëlische leger twee leden van een cel van tien Hamas-militanten uitschakelt, zegt het leger dat er nog acht over zijn. Hamas zegt dat de cel is gegroeid tot twaalf, want voor de twee gedode leden zijn er vier in de plaats gekomen. De uitgelokte overreactie bevordert het rekruteringsproces in de landen die zij, de islamitische fundamentalisten, wél willen veroveren, te beginnen met Saoedi-Arabië.»
Als het doel van het terrorisme is de westerse buitenlandpolitiek in simplisme te laten ontsporen, dan is het goed op weg.