Vrijwel direct nadat Albert Camus in 1957 de Nobelprijs was toegekend, schreef hij een brief aan zijn vroegere lagere-schoolleraar Louis Germain. «Zonder die liefdevolle hand die U het arme kind dat ik was hebt toegestoken, zonder Uw onderwijs en Uw voorbeeld was dit allemaal niet gebeurd.» Aan hem droeg hij de aanvaardingstoespraak op die hij twee maanden later in Stockholm zou houden.

Camus’ dankbaarheid is niet uitzonderlijk, hoe extreem zijn situatie – van verpauperd Algerijns boerenkind tot Nobelprijswinnaar – ook was. «Als ik iemand vraag naar zijn goede herinneringen aan school, dan zijn dat altijd herinneringen aan de leraar die iets had met zijn vak en daarover warmte uitstraalde», zegt Leo Prick in Beroepszeer, het zojuist verschenen speciaalnummer van de Christen Democratische Verkenningen (uitg. Boom). Bijna iedereen heeft wel ooit zo’n leraar gehad, en velen zelfs meer dan één.

Volgens Prick zijn deze leraren de afgelopen decennia systematisch gedemoraliseerd. Tegen hun zin werden hervormingsplannen opgedrongen die hun eigen mislukking al aankondigden. Schaalvergroting schiep een anonimiteit waarin de vorming van jonge mensen schipbreuk moest lijden. En in onderwijsland diende een concurrentieprincipe te worden ingevoerd dat pretendeerde het beste uit elke instelling en onderwijsgevende naar boven te halen.

Het neodarwinisme druipt van deze hervormingen af, met de schijn van een onweerspreekbare managementsrationaliteit. Ook de liberale tijdgeest helpt een handje. Wie gelooft dat het vrije spel van individuele krachten vanzelf de beste aller werelden oplevert, vindt een natuurlijke bondgenoot in de survival of the fittest.

Zijn glans ontleent deze leer aan zijn heilsbelofte, die slechts voor de winnaars van het proces is weggelegd. Evolutionair gezien is dat begrijpelijk. De verliezers zijn uitgestorven en zeggen niets meer. Vanzelf is de mensheid daarmee de idee in de schoot gevallen het hoogtepunt van de schepping te zijn.

Als politieke ideologie heeft het neodarwinisme zichzelf reddeloos in diskrediet gebracht. Maar op kleinere schaal wordt het nog dagelijks uitgedragen. Verandering wordt dan de basis van al het goede, strijd het milieu en overwinning de bevestiging ervan. Scheidsrechter van die levenslange gladiatorenstrijd is een kaste van bestuurders die totale Mobilmachung als haar kerntaak heeft leren zien. Alles moet in beweging worden gebracht volgens de oorlogsregels van het recht van de sterkste. Van die beroepsethiek vormt hun eigen stand het meest succesvolle voorbeeld.

Genadeloos – zo laten Geert Mak en Ad Verbrugge elders in Beroepszeer zien – wordt dit neodarwinistische ethos aan alle beroepsgroepen opgedrongen. Niet alleen door de zichtbare verwoestingen die het aanricht, maar vooral door de sluipende invoering van een oorlogsrationaliteit als basis van iedere menselijke handeling. Niet als politiek project, maar als terloopse herdefiniëring van het menselijk wezen oefent het zijn verwoestende invloed uit. Het zal geen Louis Germain meer voortbrengen, omdat het niet eens begrijpt hoe deze zou kunnen bestaan. Zijn fossilisatie is een zaak van evolutionaire onvermijdelijkheid – en dus gerechtvaardigd en zelfs heilzaam.

In het onderwijs hebben vragen die het darwinisme terecht irrelevant verklaarde echter nog een doorslaggevend gewicht. Wat gebeurt er met de verliezers? Hoe wordt kinderen een burgerlijk fatsoen aangeleerd dat niet alleen op overwinning uit is? En hoe bewaren wij het ontzag voor de leraar die zich om wille van hen persoonlijk opoffert, en binnen deze strijdcultuur daarmee vanzelf de loser wordt?

Beroepszeer zelf maakt ongewild duidelijk hoe gedachteloos het onderwijs aan deze logica wordt prijsgegeven. Een stafmedewerker van het CDA klaagt over een te lage productiviteit in de collectieve sector en schrijft hoofdschuddend: «Op basisscholen wordt de computer maar mondjesmaat ingezet.» Staatssecretaris Van Gennip stelt vast dat de Nederlandse universiteiten een «kwalitatief goed hoger onderwijs aan een breed publiek garanderen» – om in één adem op te roepen tot de heldenstrijd die datzelfde publiek vertrapt: «Ze zouden zich in kwaliteit meer van elkaar moeten gaan onderscheiden. Om uit te blinken…»