
De trotse jihadistenleider Mokhtar Belmokhtar moet destijds verontwaardigd hebben gesnoven toen hij zijn voortgangsbeoordeling doornam. De brief die hij aan het eind van 2012 ontving van zijn superieuren bij al-Qaeda in de Islamitische Maghreb (aqim), was een lange klaagzang over zijn staat van dienst als brigadeleider in Mali. ‘Iedereen die de gewapende strijd in de Sahara volgt ziet dat de Gemaskerde Brigade heeft gefaald om spectaculaire acties uit te voeren’, schreven zijn emirs. ‘Terwijl de regio enorm veel mogelijkheden biedt: er zijn genoeg moedjahedien, het benodigde kapitaal is aanwezig, er is een overvloed aan wapens en de strategische doelen liggen binnen bereik.’
Voor Belmokhtar was de in Algerije gevestigde leiding van aqim op z’n best een groepje leunstoelgeneraals. Hij zelf had de organisatie verrijkt met tientallen miljoenen euro’s aan losgeld voor ontvoerde westerlingen en opbrengsten van smokkel in cocaïne en sigaretten. Dus wie waren zij om hem, veteraan van de burgeroorlogen in Afghanistan en Algerije, de les te lezen? De in zijn eer aangetaste Belmokhtar vormde zijn brigade onmiddellijk om tot een onafhankelijke rebellengroep in het noorden van Mali. Hij zou de heren eens laten zien wat hij verstond onder een ‘spectaculaire actie’. Een maand later voerde Belmokhtars brigade de beruchtste terreurdaad in de recente geschiedenis van Noord-Afrika uit. Zijn mannen bestormden de enorme Algerijnse gasraffinaderij in Amenas, dicht bij de Libische grens, en gijzelden ruim zeshonderd werknemers, waaronder tientallen expats.
Toen Algerijnse commando’s Ain Amenas binnenvielen werden de buitenlandse gijzelaars met explosieven omhangen en opgeblazen – 38 van hen kwamen om het leven en een deel van de raffinaderij ging in vlammen op. Terwijl de zoektocht naar overlevenden in de nasmeulende raffinaderij voortduurde, maakte Belmokhtar de naam van zijn eigen groep bekend: al-Mua’qi’oon Biddam – zij die met bloed ondertekenen
Europese politici interpreteerden de aanval in Algerije als een teken dat het internationale islamitische terrorisme via Mali de poorten van Europa bedreigt. De Britse premier David Cameron sprak in het Lagerhuis van ‘een wereldwijde dreiging die een wereldwijde reactie vereist’. Het Nederlandse kabinet onderschreef deze intentie bij monde van minister Frans Timmermans van Buitenlandse Zaken: ‘Als je niets doet, weet je zeker dat de instabiliteit in Mali zal toenemen, dat aqim en andere jihadistische groeperingen meer ruimte zullen krijgen om daar capaciteit op te bouwen en dat de criminaliteit op het grondgebied van Mali ten opzichte van Europa vrij spel zal krijgen.’
Deze woorden gingen al snel over in daden. Een omvangrijke Nederlandse bijdrage van ruim vierhonderd man met Chinooks en Apaches werd toegezegd aan de door oud-minister Bert Koenders geleide VN-vredesmissie minusma. Uit de artikel-100-brief die ten grondslag ligt aan deze onderneming blijkt dat het kabinet de huidige Malinese crisis ziet als een gevolg van de decennia oude strijd tussen de seculiere, separatistische Toeareg-rebellen uit het noorden en de centrale regering uit het zuiden. Door de nederlaag van het Malinese leger in 2012 ontstond een machtsvacuüm waarin al-Qaeda en gelieerde jihadistische groeperingen konden gedijen in het immense en onherbergzame noorden. Nadat de jihadisten ook de separatisten danig hadden verzwakt, kregen zij vrij spel in het gebied. Herstel van het centrale overheidsgezag en het geweldsmonopolie is dan ook volgens het kabinet net zoals in Afghanistan de gedroomde oplossing. Nederlandse commando’s en inlichtingenspecialisten gaan daarom vanaf deze maand met verkenningen in het gevaarlijke noorden de tegenstanders in kaart brengen. Gewapend met hun ingewonnen inlichtingen moet het voor minusma en de Malinese regering makkelijker worden om het centrale gezag in het noorden te herstellen. Het gebied mag geen vrijplaats blijven voor buitenlandse strijders die een internationale jihad willen voeren.
Deze analyse van de Nederlandse regering wordt echter door kenners van al-Qaeda in de Sahara en het Malinese conflict naar de vuilnisbak verwezen. Zij menen dat de Haagse beleidsmakers stevige interpretatiefouten maken. Volgens Mathieu Guidère, hoogleraar islamitische geschiedenis in Noord-Afrika aan de Universiteit van Toulouse en een autoriteit als het gaat over aqim, blijkt dat al uit de aanname dat de aanval op Ain Amenas een uiting was van internationaal jihadisme. ‘De motivatie voor deze aanval komt vooral voort uit de kantoorpolitiek van de terreurorganisatie en juist níet vanuit de wens om wereldwijd jihad te voeren.’ Guidère meent dat Belmokhtars redenen om in Algerije aan te vallen veel banaler waren. Ain Amenas ligt namelijk in het gebied van Abou Zeid, een van Belmokhtars vroegere concurrenten binnen de leiding van aqim. Met deze succesvolle operatie onder de neus van zijn vroegere bazen kon zijn wraak niet zoeter zijn. Dat daarbij buitenlanders de dood vonden was bijvangst.
Lokale belangen, onderlinge strijd en de geldingsdrang van plaatselijke commandanten zijn kenmerkend voor oorlogen in de Sahara en dat geldt in het bijzonder voor Mali, vertelt universitair docent Baz Lecocq in zijn kantoor bij de Universiteit Gent. Hij promoveerde in 2002 aan de Universiteit van Amsterdam op zijn analyse van het separatistische conflict van de Toearegs. In de jaren ervoor leerde hij tijdens zijn veldonderzoek in het noorden van het land de geschiedenis van het oorspronkelijke nomadenvolk en hun taal goed kennen. Inmiddels is hij een van de weinige Toeareg-deskundigen in Europa. ‘De stammenpolitiek’, zegt Lecocq, ‘speelt een gigantische rol. De militairen en diplomaten die nu worden uitgezonden moeten zich daar bewust van zijn en het idee van een centraal gestuurd land loslaten. De stam is voor een Toeareg het primaire politieke ijkpunt. Pas daarna is hij of zij separatist, salafist óf zelfs voorstander van een verenigd Mali.’
De veelgebruikte uitleg dat de Toearegs allemaal voorstanders zouden zijn van een eigen staat, genaamd Azawad, is dan ook een misvatting. Dit Afrikaanse volk dat verspreid leeft over Mali, Mauritanië, Niger, Libië, Burkina Faso en Algerije, is onderverdeeld in onduidelijk afgebakende stammenconfederaties waarvan er maar één echt bekendstaat als separatistisch: de Kel Adagh. Deze confederatie uit de Noord-Malinese regio Kidal levert de meeste onafhankelijkheidsstrijders die de seculiere rebellengroep Mouvement Nationale pour la Libération de L’Azawad (mnla) vormen. Opvallend genoeg levert dezelfde confederatie ook strijders aan de directe tegenstander van de mnla, de jihadistische strijdgroep Ansar Dine. ‘Dit komt door een stammenkwestie’, verduidelijkt Lecocq. De leider van Ansar Dine, Iyad Ag Ghali, is een oorlogsveteraan uit eerdere opstanden en was notabel van de Kel Adagh. Naar verluidt probeerde hij een gooi te doen naar het leiderschap van die confederatie. Hij werd echter gepasseerd en de tot de radicale islam bekeerde Ag Ghali richtte, net zoals Belmokhtar, zijn eigen concurrerende strijdgroep op: Ansar Dine. Zijn doel was niet langer een onafhankelijk Azawad maar verspreiding van de sharia in geheel Mali. Een grote groep mnla-strijders is toen naar Ag Ghali overgelopen, aldus Lecocq: ‘Niet omdat zij het salafisme aanhangen, velen doen dat niet, maar het is gebruikelijk om loyaal te blijven aan een stamgenoot. In dit geval Ag Ghali.’
De invloed van Ansar Dine nam in het noorden van Mali in 2012 sterk toe. De strijders van Ag Ghali wisten de mnla gedeeltelijk te verdrijven en het dagelijkse bestuur over te nemen in steden als Timboektoe en Kidal. Het regeren van de andere noordelijke stad Gao deden ze in samenwerking met een andere lokale en soortgelijke jihadistengroep, de mujao, die bestaat uit Toearegs, Malinese Arabieren, Songhay en Mauritaniërs met stamverbindingen in Mali. Naar lokale standaarden deden ze dat niet onverdienstelijk. Lecocq: ‘Zij hebben met eigen financiële middelen lokale ziekenhuizen lopende gehouden en het Rode Kruis hulptransporten laten organiseren.’ Daarbij hebben ze tijdens het droge seizoen een massale hongerdood onder de lokale bevolking weten te voorkomen. ‘De Wereldgezondheidsorganisatie waarschuwde daar terecht voor. Het is nooit gebeurd omdat de jihadisten hun samenlevings- en staatsopbouwtaak kennelijk heel serieus namen. Alle belastingen op voedingsmiddelen hebben ze afgeschaft op voorwaarde dat de internationale handelaren die korting op de markt zouden doorberekenen. Zo veel mogelijk mensen konden het toen beschikbare voedsel betalen.’
De legitimiteit van de jihadisten onder delen van de bevolking nam zienderogen toe. Veel Toeareg- en vooral Songhay-jongeren (een volk dat in Mali langs de Niger woont) lieten zich rekruteren door Ansar Dine. ‘Dat zoiets mogelijk was kon alleen maar gebeuren omdat de jihadisten de staatstaken veel beter uitvoerden dan de staat zelf deed. In ruil daarvoor moest de bevolking onder de sharia leven’, aldus Lecocq. ‘Dat was hun politiek en het werkte.’
Ansar Dine werd in 2013 door de Fransen verdreven en veel strijders gingen op in de burgerbevolking. Nu moeten Nederlandse militairen in Gao en omgeving het voorwerk verrichten om de invloedssfeer van de Malinese staat te herstellen. Een staat die gezien zijn lange geschiedenis van corruptie, wanbestuur en algemene verwaarlozing juist alle lokale geloofwaardigheid heeft verloren. Misschien is deze opvatting wel het enige dat zowel de separatisten van de Kel Adagh als de lokale salafisten en andere etnische groepen met elkaar delen.
Het significante belang van de lokale dynamiek gaat tot nu toe voorbij aan politiek Den Haag. Tijdens het Tweede-Kamerdebat in december over minusma bleef de legitimiteit van jihadisten en separatisten onder delen van de noordelijke bevolking vrijwel onbesproken. Als er al discussie aan werd gewijd, bestond die voornamelijk uit bevestigende antwoorden van minister Timmermans op verzoeken van Kamerleden om de jihadistische rebellen vooral uit te sluiten van de vredesonderhandelingen.
Timmermans ziet deze strijders sowieso als buitenlanders en meent dat ze daarom al helemaal niet in Mali thuishoren. ‘Er zijn jihadisten die zich nu in Mali melden en die proberen te parasiteren op het conflict. Maar er zijn ook de Toearegs die altijd al in Mali woonden en die in dat land graag een betere rol voor zichzelf en voor de eigen bevolking willen. Dat zijn uiteraard wel geaccepteerde gesprekspartners.’ De minister leek tijdens het debat niet te beseffen dat zich onder de Toearegs juist veel jihadisten bevinden. Lecocq ergert zich aan deze verkeerde voorstelling van zaken: ‘Er wordt nu gedaan alsof het salafisme en de jihad totaal nieuw zijn in Mali en dat die nu door al-Qaeda worden geïntroduceerd. Onzin, die ideeën zijn er al heel lang.’ De Nederlandse onwetendheid van de lokale cultuur is volgens de Toeareg–deskundige gevaarlijk: ‘Feitelijk zijn er geen buitenlandse jihadisten in Mali. De Sahara is een grote politieke en sociale ruimte waarin de volken (van Algerije, Libië, Mali, Mauritanië, Niger en Burkina Faso – sz) al eeuwen via stammen met elkaar verbonden zijn.’ Zo is de Algerijn Mokhtar Belmokhtar via een huwelijk verbonden aan de Toearegs. Ook al-Qaeda in de Islamitische Mahgreb – in feite een lokale Algerijnse organisatie – heeft via zijn jihadisten verbindingen met de lokale bevolking van Mali. Om maar te zwijgen over de jihadistische organisaties die in Mali zelf zijn ontstaan.
De praktijk waarin Nederland en minusma jihadisten als ‘buitenlanders’ classificeren om ze legitiem te kunnen verdrijven, noemt Lecocq daarom ‘onverstandig’. Het is een feitelijke oorlogsverklaring aan delen van dezelfde bevolking die Den Haag en minusma claimen te beschermen. Ook de relatietussen de ‘legitieme’ rebellen van de separatistische mnla en Nederland en minusma is allesbehalve stabiel. Een van de hoofddoelen van minusma is tenslotte het herstel van de territoriale grenzen. Alleen SP-Kamerlid Harry van Bommel stelde kritische vragen over deze spagaat. ‘De nadruk op het centrale gezag betekent dat er weinig zal terechtkomen van de door de mnla gewenste autonomie’, meende Van Bommel. ‘Daarmee dreigen de aanwezigheid en de steun van de internationale gemeenschap voor de regering van Mali juist een onderdeel te worden van het probleem dat verzoening bemoeilijkt.’
Timmermans antwoordde kribbig: ‘Ik hoop niet dat de heer Van Bommel wil zeggen dat een democratisch gekozen regering geen steun verdient van de internationale gemeenschap.’ De SP’er bleef bij zijn standpunt: ‘Het door mij geschetste probleem is dat de regering van Mali zich heel veel kan veroorloven, omdat de internationale gemeenschap de kant van dat gezag heeft gekozen en dat gezag verder wil uitrollen. Dat betekent dat de Malinese regering (…) geen centimeter hoeft toe te geven.’ Timmermans reageerde als door een wesp gestoken. ‘Hoe komt u aan al die aannames, aan het idee dat de Malinese regering geen centimeter zou toegeven?’ riep de doorgaans eloquente minister met de nodige armbewegingen. ‘Waar haalt u dat vandaan?’
De vraag of de gevolgen voor Nederlandse troepen groot kunnen zijn als zij lokaal in het noorden als verlengstuk van de impopulaire Malinese regering worden gezien, is echter van groot belang. Wie bekend is met de historie van vredesoperaties weet dat zo’n perceptie desastreus kan zijn voor de missie – en gevaarlijk voor de militairen. Het collectieve geheugen van de Tweede Kamer gaat niet verder terug dan de traumatische mislukking van Srebrenica in 1995. Sindsdien zijn de daaruit getrokken lessen het referentiepunt geworden voor de voorwaarden van elke missie. Alleen zou in het geval van Mali een blik op de gefaalde vredesmissie van de VS, Frankrijk, Italië en het Verenigd Koninkrijk naar Libanon in 1982-1984 educatiever zijn.
De kern van de twee conflicten is hetzelfde. Net zoals in Mali draaide de burgeroorlog van Libanon (1975-1990) in beginsel om een politiek conflict over representatieve vertegenwoordiging en gelijkwaardige verdeling van de publieke middelen onder de verschillende religieuze sekten, seculiere groepen of etniciteiten. Net zoals in Mali ontstond door de jarenlange strijd en het uitblijven van een oplossing voor het machtsvacuüm een neerwaartse spiraal met zich vermenigvuldigende milities en rebellengroepen. In 1982 intervenieerden de Amerikanen, Fransen, Italianen en de Britten om de strijdende partijen uit elkaar te houden en een vredesakkoord te bereiken.
De strategie om vrede te bereiken was exact dezelfde als die van minusma in Mali: het bevorderen van verzoening, de ontwapening van de strijdende groepen, herstel van de soevereiniteit én de wederopbouw van de nationale krijgsmacht om die soevereiniteit te behouden. Het grote probleem was echter het feit dat de leden van de grootste strijdende factie – de christenen – de Libanese overheid en de op te bouwen krijgsmacht domineerden. Terwijl hun tegenstanders werden ontwapend, kreeg de christelijke factie via het nationale leger zichtbare Amerikaanse en Franse militaire steun in de vorm van training, materiaal en in sommige gevallen dekking van jachtvliegtuigen. In de belevingswereld van de internationale gemeenschap was deze steun terecht omdat ze toekwam aan de erkende Libanese staat. Op lokaal niveau werd dit in Libanon door de islamitische facties gezien als partijdigheid ten behoeve van de christelijke factie. Sterker nog, het werd gezien als een oorlogsverklaring.
In één jaar tijd had deze interpretatie in Libanon grote gevolgen voor de vredesonderhandelingen. De Amerikaanse afgezant Philip Habib verloor als bemiddelaar van het vredesproces het vertrouwen van de meeste partijen. Eén voor één haakten de facties af en zetten de strijd voort. De Amerikaanse mariniers en Franse soldaten werden bevolen om het Libanese leger – lees de christelijke factie – in de opnieuw losgebarsten oorlog te ondersteunen om de islamitische facties in het gareel te krijgen. Enige twijfel die er toen nog was over de vermeende partijdigheid van de vredeshandhavers verdween definitief bij de islamitische milities.
Hun reactie was een simultane bomaanslag op de Amerikaanse en Franse barakken die 299 levens eiste. Kort daarna droop de interventiemacht af. De burgeroorlog raasde nog jaren door. Het was misschien wel de grootste politieke afgang voor de toenmalige president Ronald Reagan. De militairen die op de grond de vrede moesten bewaren betaalden echter de echte prijs.
In Mali dreigt een soortgelijk scenario. De overheid wordt gedomineerd door de grootste etnische groepen in het zuiden, de Bambara en Malinké. De leiders zijn tot tevredenheid van de internationale gemeenschap voorstanders van een seculier en verenigd Mali. Het eerste is een probleem voor de jihadisten en het laatste voor de separatisten. Onderhandelen met deze groepen wordt ook steeds lastiger omdat ze uiteenvallen in gematigde en extremere groepen. Zo hebben vele Toearegs van Ansar Dine tijdens de overrompelende Franse interventie eieren voor hun geld gekozen door de jihadistenleider Ag Ghali te verstoten. Delen van het oude Ansar Dine hebben zich omgedoopt tot Haut Conseil pour l’Unification de l’Azawad en nemen als gematigde partij samen met de mnla deel aan de vredesonderhandelingen. Sommige radicale jihadisten hebben zich afgesplitst of hebben een plek gevonden bij de mujao of Mokhtar Belmokhtar. Ook bij de seculiere separatisten van de mnla zijn groepen strijders hun eigen weg gegaan omdat ze liever de wapens opnemen dan te onderhandelen. Maar ook de geaccepteerde gesprekspartners aarzelen niet om met geweld hun eisen te onderstrepen. In mei bracht de nieuwe Malinese premier Moussa Mara een provocerend bezoek aan mnla-bolwerk Kidal. De separatisten voerden meteen een aanval uit en de premier moest halsoverkop vluchten terwijl het Malinese leger-in-opbouw in de pan werd gehakt. Inmiddels is er een fragiel staakt-het-vuren.
In dit extreem gepolariseerde politieke spectrum moet Bert Koenders als leider van minusma en onpartijdig bemiddelaar, net zoals Philip Habib destijds in Libanon, de partijen nader tot elkaar zien te krijgen. De Nederlandse militairen moeten het Koenders vergemakkelijken door hem met hun inlichtingen goed inzicht te verschaffen in de politieke verhoudingen in het noorden. Deze manier van werken oogt doordacht. Echter, de doelstellingen van minusma zetten een oprechte houding ten opzichte van de rebellen onder druk. De VN-vredestroepen moeten de jihadisten tenslotte toch verdrijven. Daarnaast laat Koenders in samenwerking met de EU de krijgsmacht van Mali – lees het etnisch zuidelijke leger – opnieuw verrijzen om de territoriale integriteit te behouden. Het is dus nog maar de vraag of ook de gematigde islamitische en seculiere groepen in het noorden Koenders en – belangrijker nog – de vredeshandhavers als onpartijdig zullen blijven beschouwen.
Beeld: Mali, 25 mei. Nederlandse commando’s op patrouille (Evert-Jan Daniëls/ANP)