
De student aan huis die mijn computer van een probleem af helpt, had eigenlijk op het college fiscale economie moeten zijn, bekende hij. Geen nood. Dat college zou hij later die dag alsnog online kunnen volgen. Rijst de vraag waarom er dan nog fysieke universiteiten nodig zijn. Het is dan ook opmerkelijk dat de Universiteit van Amsterdam (UvA) toe is aan haar derde campus (Roeterseiland, de gammacluster met onder meer rechten en economie) terwijl de Hogeschool van Amsterdam volgend jaar de Amstelcampus aan weerszijden van de Wibautstraat zal voltooien. In beide gevallen werden afzichtelijke mastodonten uit de jaren zestig getransformeerd dan wel gesloopt.
Een beetje universiteit of hogeschool presenteert de campus als attractief ‘leermodel’ voor de student, maar natuurlijk is de campus in eerste instantie een verkapt middel tot efficiency. De UvA brengt zo haar aantal vierkante meters vastgoed terug van 400.000 naar 250.000 en concentreert haar faculteiten in de Watergraafsmeer (bètawetenschappen), het Roeterseiland (gamma) en rond de Oudemanshuispoort (geesteswetenschappen). Het fameuze PC Hoofthuis aan de Spuistraat, nu een talenbolwerk, wordt op korte termijn afgestoten, net als het nabijgelegen Bungehuis. De universiteitsbibliotheek, een nare witte kies aan het Singel, verhuist naar het Binnengasthuisterrein.
Om een beeld te krijgen waar de eigentijdse universiteitscampus voor staat, wandel ik rond op de TU Eindhoven, het Science Park in Amsterdam, Heyendaal in Nijmegen en de Uithof in Utrecht. Het begrip groene enclave is vooral van toepassing op Eindhoven, Nijmegen en Utrecht, terwijl Amsterdam te midden van alle moderne architectuur een boerderij heeft weten te behouden, geschikt voor partijen en promoties. In Heyendaal sta ik voor de toekomstige rechtenfaculteit van Benthem Crouwel, een strak vierkant blok met een ver uitstekende luifel. Weemoed overvalt me. Rechten was ooit verdeeld over verschillende villa’s in Nijmegen, een fragmentatie die in meer universiteitssteden voorkwam. De campus heeft aan die inefficiënte versnippering een einde gemaakt.
Benthem Crouwel in Nijmegen, Meyer Van Schooten in Amsterdam, Joost Ector in Eindhoven – opvallend is hoeveel architecten van naam sporen hebben achtergelaten in de universitaire wereld. Zo waren in het verleden Rem Koolhaas en Art Zaaijer de geestelijk vaders van de Uithof en formuleerde Kees Christiaanse het stedenbouwkundig plan voor het Science Park in de Amsterdamse Watergraafsmeer. De formule is in alle gevallen hetzelfde: individueel of in groepsverband studeren met gemeenschappelijke faciliteiten, zoals volledig uitgeruste sportcomplexen, coffeecorners, restaurants en huisvesting. Aan de rand van het Science Park heeft Liesbeth van der Pol een blok studentenwoningen ontworpen. Je betreedt het gebied op je achttiende en verlaat het pas weer op je 23ste, is een cynische gedachte die opkomt.
Rondlopend begrijp je de kracht van het concept campus. Het is zoals de directeur huisvestingsontwikkeling van de UvA Davy Demmers zegt: ‘We willen de ontmoeting faciliteren.’ Die ontmoeting slaagt alleen als je nabijheid creëert. Of zoals projectmanager van Amsterdam Science Park Jan Straub het formuleert: ‘Nabijheid in de zin van de Starbucks-afstand.’ En inderdaad, op het Science Park bevindt zich in elk faculteitsgebouw een Starbucksachtig café.
De voornaamste reden dat een universiteit een campus sticht, is dus die ontmoeting, niet alleen van studenten onderling, maar ook die tussen de wetenschap en het bedrijfsleven. Aan de rand van het terrein staan enkele gebouwtjes waar ABN Amro en asml pas afgestudeerden een werkplek bieden, een niets verhullende begerigheid naar toptalent dat met verse kennis op zak het bedrijfsleven kan versterken. Directeur huisvestingsprojecten van universiteit en hogeschool Kees Lammers heeft daar een passend woord voor: ‘kleefkracht’. Daarmee bedoelt hij dat studenten tijdens hun studie deel uitmaken van de universitaire gemeenschap en daarna via stages en zo verder opgaan in de stad.
De opkomst van de campus wordt verder verklaard door een ander (mode)verschijnsel: vrijwel elke universiteit lanceert combinatiestudies, geclusterd rond thema’s als duurzaamheid, gezondheidszorg of communicatie. Dan is het handig als er plekken zijn waar studenten informatie kunnen uitwisselen. Lammers signaleert dat studenten ondanks de opkomst van het webcollege behoefte hebben aan interactie met lotgenoten en dat de gebouwen daarop moeten worden afgestemd. Wat bij kantoren flexwerkplekken zijn, heet op de universiteit flow, bureaus die fungeren als een duiventil.
Bij het woord ‘campus’ denk je al snel aan de jaloers makende complexen als Berkeley in de Verenigde Staten of Cambridge in Engeland. Het grote verschil tussen de Angelsaksische campussen en de Nederlandse equivalenten is dat de Angelsaksische (ver) af liggen van de stadscentra. Enkele jaren geleden bezocht ik een campus in Limerick, Ierland, waar de studenten geacht worden in volmaakte afzondering te studeren en te sporten, hoogstens door een fietspad langs de rivier verbonden met de stad. Eigenlijk is alleen de campus van de TU Twente daarmee vergelijkbaar. Drienerlo ligt kilometers verwijderd van de Grote Markt van Enschede.
Drienerlo beroept zich erop de enige echte universiteitscampus van Nederland te zijn. Het oorspronkelijke landgoed is omgetoverd in een op Engelse leest geschoeide, autarkische gemeenschap waar indertijd toparchitecten faculteiten en voorzieningen hebben ontworpen. Piet Blom was er verantwoordelijk voor de mensa die hij binnen de bestaande structuur van een boerderij onderbracht, een tegenpool van de zakelijke stijl van de overige bebouwing. Gezichtsbepalend is het kunstwerk van Wim Schippers die in 1979 een kerktoren liet uitsteken uit een vijver, alsof een stuwmeer een vroegere bebouwing heeft opgeslokt.
Het basisontwerp is van enkele aartsvaders van de nieuwe zakelijkheid, W. van Tijen en S. van Embden, die wonen, werken en vervoer in het park van elkaar hebben gescheiden. Parkeerplaatsen zijn verdiept aangelegd, studentenwoningen liggen verscholen tussen de bomen. Hoewel Drienerlo net als Cambridge of Oxford tot de verbeelding spreekt, wordt de geïsoleerde ligging tegenwoordig als een bezwaar ervaren. Enschede profiteert nauwelijks van de studentengemeenschap. De studenten hebben zelfs een eigen station van waar ze voor het weekend weer naar het ouderlijk huis ‘vluchten’. Niet voor niets heeft de gemeente stedenbouwkundige Ton Schaap – verantwoordelijk voor de IJ-oevers en IJburg in Amsterdam – te hulp geroepen om de campus fysiek meer bij de stad te betrekken.
De basis van Drienerlo stamt uit 1963. Het is opmerkelijk dat pas decennia later het concept is herhaald en verbeterd, met de Uithof in Utrecht als de overtreffende trap. Op basis van een stedenbouwkundig plan van Rem Koolhaas en Art Zaaijer uit 1989 is er aan de oostkant van Utrecht een reeks faculteitsgebouwen gebundeld die je moeiteloos een collectie architectuur zou kunnen noemen: Koolhaas zelf, Mecanoo, Rudy Uytenhaak, Neutelings Riedijk Architecten, Erick van Egeraat, ja wie is er niet present op de Uithof. Om de statuur van de campus te onderstrepen zijn de straten vernoemd naar topinstituten als Harvard, Sorbonne, Oxford en Uppsala. Lange assen liggen als een brandgang door de voormalige weilanden, langzaam verkeer en autoverkeer zijn net als in Enschede strikt gescheiden.
Demmers en Straub van de UvA hebben gemengde gevoelens over de opzet en schaal van de Uithof en niet ten onrechte. De scheiding van verkeerswegen en bebouwing is rigide, de schaal van de gebouwen en avenues overstijgt de menselijke maat, waardoor het kernbegrip ontmoeting minder kans van slagen heeft. Bovendien ligt de Uithof door het nog steeds ontbreken van de sneltram op afstand van de binnenstad.
Na Drienerlo, Heyendaal en de Uithof heeft de TU/E (Eindhoven) faculteitsgebouwen in een landgoedachtige setting geplaatst. Landschapsarchitecten hebben zich mogen uitleven op een vloeiende combinatie tussen park en gebouwen, op zo natuurlijk mogelijke omstandigheden. In Eindhoven stroomt het riviertje de Dommel door het struweel, ’s zomers een slingerend beekje, in de vroege lente onberekenbaar. Er is in het landschappelijk ontwerp rekening mee gehouden. De bruggen lijken oversized, de oevers zijn zodanig vormgegeven dat ze een overstroming kunnen verdragen. Wie zou er niet willen studeren in deze Eindhovense idylle? Metaforum van architect Joost Ector is een zelden vertoonde combinatie van werkplaatshal, mediatheek en studieruimte, waarvoor een complex uit de jaren zestig ingenieus werd verbouwd en uitgebreid. Je moet wat afstanden afleggen omdat het atrium een reusachtig gat slaat in het vierkante complex, maar daar staan weidsheid en veel lichtinval tegenover. Ector heeft voor mensen met pleinvrees intieme zitjes geschapen en zelfs aan wat hij ‘de autisten’ noemt is gedacht. Omdat die van streek zouden raken door zoveel externe prikkels is hun een reeks besloten kantoortjes gegund.
Ook bij de TU Eindhoven heeft het begrip ‘compacte campus’ de grens tussen wetenschap en bedrijfsleven vervaagd door het gezamenlijk gebruik van laboratoria, bibliotheek en restaurants. Typerend is de transformatie van vijftig jaar oude gebouwen, monumenten van de wederopbouw. Zo heeft architect Bert Dirrix het voormalige Ketelhuis opengegooid en voorzien van een auditorium. Spijtig dat details van dat Ketelhuis, zoals stookovens, verdwenen zijn, maar de schoorsteen als baken is gebleven. Trouwens, ook een ander karakteristiek aspect van de Eindhovense campus fungeert nog steeds: de loopbruggen. Daardoor blijft het maaiveld intact. Een campus moet natuurlijk wel het karakter van een campus blijven behouden.
Verdient om die reden de Amstelcampus met zijn torens aan de Wibautstraat wel dat predicaat? Geen veldje te bekennen waar je met de laptop op schoot kunt studeren, ook al pretendeert de folder van wel. Lammers, directeur nieuwbouw, rangschikt het in een andere categorie. Deze cluster, bedoeld voor hbo’ers, is een ‘open stadscampus’, berekend op maar liefst 28.000 jongeren. De plint, de basis waarop de torens staan, staat open voor niet-studerenden, net als het sportcentrum in het Science Park. De hogescholen en universiteiten zijn van het slot gehaald, dat is duidelijk. De nieuwe Amstelgebouwen sluiten qua architectuur aan bij de bestaande, het voormalige Belastingkantoor en de ertegenover liggende Sociale Verzekeringsbank. Lammers droomt ervan dat op termijn rond het Weesperplein een soort Quartier Latin ontstaat.
De levendige binnenstad van Amsterdam is het unique selling point van universiteit en hogeschool, de campus Diemervijver is een rustig alternatief. Hier wordt een groep afgedankte kantoren met een uitzichtloze toekomst omgevormd tot een meer op Amerikaanse leest geschoeid model. De studenten beschikken over een wasserette, tenniscourt, hardloopbaan en zelfs een nagebootste Amsterdamse kroeg zodat ze de stad niet eens in hoeven. Er kleeft ook een nadeel aan de campusontwikkeling, geven Demmers en Straub toe. Met name de van origine Aziatische studenten kunnen de enclave opzoeken uit veiligheid, uit ‘angst’ om in aanraking te komen met de ongeremde Amsterdamse samenleving.
De trots van het Science Park was (en is) decennialang de supercomputer Sara, volgens sommigen de omvangrijkste van West-Europa, die de meeste data kan opslaan en uitwisselen. Dit is tegelijk een voornaam knooppunt van het internetverkeer. Sara mag dan een betrekkelijk anoniem architectonisch object zijn, de trillingsvrije laboratoria zijn dat niet. Hier meten natuurkundigen in spe de seismische effecten van stortende of schietende voorwerpen. De loopbrug tussen de bouwdelen biedt een bijna surrealistisch panorama op een stil theater, want niets van geluid of trilling dringt door tot de buitenwereld. Dan snap je waarom een campus in een behoefte voorziet: dergelijke faciliteiten horen op afstand te liggen van de alledaagse werkelijkheid om een zo optimaal mogelijk resultaat te bereiken. Onderzoek en experiment gedijen het best in isolement, onder voorwaarde dat de binnenstad, de samenleving, niet te ver weg is. Ook een nerd heeft recht op een sociaal leven. Vandaar dat de Angelsaksische campus moeilijk strookt met het Nederlandse samenlevings- en overlegmodel, hoe idyllisch ook.
Beeld: Universiteitsterrein de Uithof, Utrecht (Bert Spiertz / HH).