
Alle lijnen in Compositie met grijze lijnen zijn recht. De opzet dus van het schilderij uit 1918 zou overzichtelijk moeten zijn maar toch is dat niet zo. Het raster is zo dicht dat het mijn kijken in verwarring brengt. Het is een raadselachtige verwarring die ik ook ondervond toen ik een gedicht las van K. Schippers met de rare titel met van. Het is een woordconstructie die uitsluitend uit tussenvoegsels bestaat die impulsief samenvallen in eerst regels en dan samengevat in strofen van drie regels. Op deze bladzijde staat een fragment afgebeeld met een paar van die terzinen. Het hele gedicht is 33 terzinen. Hun volgorde is typografisch maar betekent verder niets. Hooguit kom je associaties tegen. Die vreemd meeslepende woordabstracties kun je ook niet echt lezen. Eerder dwaal ik erin rond zoals ik in Compositie met grijze lijnen ook door het raster beweeg.
Om houvast bij het schilderij te krijgen stel ik me voor hoe Mondriaan ermee begonnen zou zijn. Hij bedoelde het schilderij als een gelijkzijdige ruitvorm – dat wil zeggen een vierkant een kwart gedraaid, op zijn punt, op zijn schildersezel vastgezet. Naar die ruit, voorlopig met een grondlaag van mat wit, zat de schilder aandachtig te kijken: naar de bijzondere vorm van die ruit en vooral de optische energie ervan. Het was een vorm die nieuw voor hem was. Het kubisme, dat hij in Parijs leerde kennen, had hem tot experimenten gebracht. In 1917 had hij twee horizontale schilderijen met op een witte ondergrond her en der hangende kleurvlakken, verschillend in formaat, zonder lijnen in bleek roze, bleek geel en lichtblauw. Eigenlijk waren dat zijn allereerste niet-figuurlijke abstracte schilderijen. Dan ben je vooreerst misschien wel verrast met wat je nu hebt gemaakt. Hoe nu verder? Ik kan me goed voorstellen dat je dan, op de weg die je gaat, eerst iets heel anders wil maken. Een ruitvorm bijvoorbeeld met alleen een geregeld raster van lijnen alleen in grijs en zonder kleur. Ik denk dat Mondriaan eerst nog niet wist hoe dicht het raster zou worden.

Hij zat voor een blanco doek dat ruitvormig was. De vier zijden waren ieder 84,5 centimeter maar de horizontale diagonaal was 121 centimeter breed en net zo hoog was de hoge middellijn van de ruit. Mondriaan merkte dat een rechthoekige ruit ruimtelijk expansief is. Die verticale middellijn en de horizontale diagonaal, denk ik, waren dus de eerste grijze lijnen die hij op het strakke doek neerzette. In het geheel van de compositie waren dat ook de langste lijnen – waarmee Mondriaan meteen ook de maat articuleerde van de beeldruimte. Door het middelpunt van die eerste kruising heeft hij toen, van de middens van de vier zijden, nog eens twee lijnen gezet. Zo ontstonden, binnen de ruit, vier vierkante ruitvormen. Die zijn een kwart groot van de gehele ruit. Ze worden diagonaal gedeeld door de twee lange horizontale en verticale middellijnen. Daarmee is in principe de rasterverdeling aangegeven.
Het raster behoefde alleen verdere en regelmatige deling. Het basispatroon is 64 kleine vierkanten. Elk daarvan wordt twee keer diagonaal gedeeld. Dat verandert het patroon in 256 nog kleinere driehoekjes. Langs de buitenrand van de ruit zijn de driehoekjes niet, zoals verder wel, door lijnen afgesloten. Zonder de definitie van lichtgrijze lijn daar is de ruitvorm toch ruimtelijk onbestemd. Niettemin is Compositie met grijze lijnen een schilderij dat stevig in elkaar zit. Je voelt dat de vierkante onderdelen van het raster toch door Mondriaan met zijn handschrift zijn gevormd. Lijnen in het schilderij zijn niet overal even dik of even grijs. Hier en daar zijn stukken lijn verzwaard. Ze passen nog wel in de rechthoekige regelmaat van het raster. Tegelijkertijd zijn het verrassende figuren die in de ritmering van het raster, als we dat bekijken, verrassend merkwaardige bewegingen teweegbrengen. In het handschrift van die vierkantjes bij elkaar, met ook nog de kleine driehoeken, merk ik een gedragen interpunctie. Het schilderij is handwerkelijk ontstaan.
Het gedicht van Schippers heeft ondertussen een gestage duur als van een litanie. Zo lijkt het me geschreven of in elkaar geknutseld. Ik denk dat de dichter het bij het maken ook hardop heeft gesproken. Alleen zo kon hij het metrum van die woordstukjes met zijn mond testen. Het is een spreekgedicht. Daarom noem ik het een litanie. Het moet langzaam gesproken worden, zorgvuldig, woord voor woord. Er is geen poëtisch rijmschema dat de woorden voornaam in het gelid houdt. De 33 strofen van het gedicht omvatten 418 vooral kleine woorden. Stukken van woorden in volgorde na elkaar. Ik merk dat ik ga mompelen als ik ze lees. De woorden worden vrij en uniek door het bewegen van de lezende stem. Zo kijk ik ook naar het schilderij van Mondriaan. Naar een groepering kleine driehoekjes in kleine vierkanten kijk ik – en dan naar enkele momenten van vorm, stuk voor stuk.
PS. Schippers’ gedicht staat in zijn bundel Tellen en wegen, Querido, 2011. Mondriaans Grijze lijnen hangt in het Haags Gemeentemuseum