Onderweg tijdens een ‘fact finding mission’ zijn we aangekomen in hotel Het Boshuis in Ter Apel.

‘Ter Apel?’ zei mijn vader. ‘Daar is helemaal niks.’

Hij overdreef een tikje, maar niet erg. Ter Apel is een van die Oost-Groningse dorpen waar de welvaart met stille trom is vertrokken. In de bosrand van het aangrenzende natuurgebied liggen de restanten van het oude klooster, bestaande uit de gerestaureerde kloosterkerk en het voormalige bakhuis dat al weer heel lang een hotel is. Het is een idyllische plek, waar we in de zomeravondhitte dineren op het terras, omringd door plaatselijke notabelen die met fiets of Range Rover zijn gekomen. Het eten is goed, de wijn (Nieuw-Zeelands: Silverlake) lekker, en om het af te maken verschijnt een ree in de schemerige bosrand die lang naar de gasten staat te staren.

Later die avond lees ik A Perfect Spy van John Le Carré. Een van de beste Britse romans van na 1950. Zegt Philip Roth. Hij overdreef misschien een tikje, maar niet erg. (Ik houd helemaal niet van spionageromans.)

‘Ter Apel’, roept mijn vrouw vanuit de badkamer. ‘Ik had het niet gedacht.’

Jammer dat de burgemeester niet tot de dinerende notabelen behoorde. We hebben samen op school gezeten en ik had haar graag een toeristische campagne aangesmeerd met leuke mensen die allemaal ‘Ter Apel, ik had het niet gedacht’ roepen. In deze moeilijke tijden slaapt de Elsschot in ons niet.

‘Heb je dat nou als ebook gekocht?’ vraagt mijn echtgenote, als ze mij met de iPad op bed ziet liggen. ‘Ik dacht dat je daar niet van hield? En dat het slecht was voor schrijvers en…’

Ja, maar het is makkelijk en goedkoop…

Dat slik ik in, omdat ik net op tijd een Homer Simpson-stemmetje voel opkomen, en ik heb al moeite genoeg om niet de hele tijd in een soort dialect van eigen vinding te praten.

Een week later, thuis, koop ik in het geniep nog een ebook. Robin Williams is dood en mijn sterkste herinnering aan hem is de verfilming van The World According to Garp.

‘Irving’, zegt mijn vrouw, ‘ik dacht dat je dat niks vond?’

Nee, maar ik vond Robin Williams zo goed. Wil ik zeggen en zeg ik niet, want ik heb door dat ik mij in een parallelle werkelijkheid bevind waarin ‘men’ mij niet snapt. Mijn vader niet, mijn vrouw niet, een dag of wat geleden mijn dochter niet toen ik heel erg moest lachen om André van Duin.

‘Vind je dat… grappig?’

‘Ik wil een wagen die niets kan’, zei ik. ‘Begrijp je dat? He-le-maal niets!’

Mijn omgeving is linksaf geslagen en ik ben rechtdoor gegaan. We bevinden ons niet meer in dezelfde betekenisruimte.

Het zijn niet alleen mensen. Voor de fact finding mission had ik een auto gehuurd zonder handrem.

‘Dat is deze schakelaar, mijnheer.’

Schakelaar?

Maar hoe moet ik dan een handbrake turn maken? Wilde ik vragen en vroeg ik niet, want ik weet dat Hertz dat niet graag heeft. Ik heb het trouwens ook alleen maar heel vroeger wel eens gedaan, op een bevroren parkeerplaats, leeg, voor de kinderen.

‘En u hoeft ’m ook niet van de handrem te halen, dat doet-ie zelf.’

Hij deed wel meer zelf. Eigenlijk wilde hij alles liever zelf doen. Deze auto had het niet op bestuurders met een eigen wil.

‘Als ik ooit weer een wagen koop’, zei ik, eenmaal op weg, ‘dan wil ik er een die niets kan. Begrijp je dat? He-le-maal niets! Op deze manier ben je stuurvlees. Hij heeft me niet eens nodig.’

‘Ja schat.’

Het kostte twee dagen, onderweg van de Zwarte Cross (leukste festival ooit), naar Ter Apel, Bourtange en Veenhuizen, om erachter te komen waarom ik Garp als film ook al weer beter vond dan het boek en dat ik dat boek niet meer kan lezen zonder Robin Williams voor me te zien. Dat boek is een verzameling korte verhalen, bijeengehouden door de bewering van de schrijver dat dit een roman is. En al die puntkomma’s. En wel tien (nou, toch zeker vijf) eindes.

Le Carré’s roman bestaat uit minstens zo veel losse verhalen, maar is wel een roman geworden. Ze lijken op elkaar. Irvings Garp en Le Carré’s Pym zijn beiden op zoek naar iets wat je ‘thuis’ kunt noemen: een familie.

De bbc maakt al een paar jaar Who Do You Think You Are?, waarin bekende Britten op zoek gaan naar hun voorgeslacht. Dat heeft op de meest geharde cynicus een verpletterende uitwerking. Ik had niet gedacht Jeremy Paxman ooit in tranen te zien, maar toen hij de armoede en het onrecht zag waaronder een voorouder had geleden, stond hij daar stil te sniffen.

Waarom is het zo belangrijk om te weten hoe we zijn gekomen waar we nu zijn, dat we niet zomaar uit de lucht komen vallen, dat we tot een geschiedenis behoren? Je zou denken dat de mens liever uniek is dan een schakel in een hele lange keten.

Een Duitse fan (van mij; ja, die heb ik) zocht ooit mijn voorgeslacht uit en kwam binnen een week tot 1550. Een fascinerende reeks voorouders die twee eeuwen lang formidabele figuren voortbrachten, om daarna (migratie, mijnheer) tot de bodem van de samenleving te zinken. Van Worms, ooit de hoofdstad van het Duitse jodendom, naar Assen, waar volgens sommige mensen helemaal niks is, maar waarvan ik steeds vaker denk dat dat mijn thuis is. En dat had ik niet gedacht. Ik overdrijf misschien, maar niet heel erg.