Beiroet – Op een nacht in 1986 werd er op de deur van Amineh ’Abd al-Husri geklopt. Haar zoon Ahmed Zuhdi al-Sharqawi werd meegenomen door leden van een militie. Daarna hoorde ze nooit meer van hem. ‘Hij was nog geen twintig’, zegt de inmiddels 81-jarige vrouw, wijzend naar de foto van een jonge man met zwart haar.
Al negen jaar lang komt al-Husri met een groep van rond de tien vrouwen elke donderdag bij elkaar voor het parlementsgebouw in Libanon. Zij zijn de moeders van mannen die verdwenen tijdens de burgeroorlog die tussen 1975 en 1989 in het land woedde. Een tent met opschriften toont foto’s van vermiste zonen en vaders. Een vraag rust op hun lippen: hoe lang moeten we nog wachten?
Er is nooit een staatsonderzoek geweest naar hoeveel mensen er overleden of verdwenen tijdens de burgeroorlog. De onofficiële teller staat op zeventienduizend verdwenen personen. Jarenlang is het leed van de nabestaanden bewust genegeerd; onderzoek doen naar massagraven en daders zou alleen maar politieke spanningen in de hand werken. De Libanese regering voerde een beleid van ‘collectieve staatsamnesie’. Maar daar komt nu langzaam verandering in.
Vijftien jaar geleden deed de regering onderzoek naar de vermisten, en kwam tot de conclusie dat de slachtoffers overleden waren. Maar het bewijs mochten de families niet inzien. Nu heeft de Shura-raad, het hoogste adviesorgaan, bepaald dat de familieleden van slachtoffers de pagina’s interviews met militieleiders uit de burgeroorlog mogen inzien om antwoorden te vinden over het lot van hun geliefden.
‘Het is een gevoelig onderwerp in Libanon omdat iedereen schuldig is in de verdwijningen, iedereen is erbij betrokken’, zegt Ghazi Aad, hoofd van Solide, een ngo die vecht voor de rechten van de nabestaanden en de petitie indiende. Hij noemt de uitspraak een ‘enorme sprong voorwaarts’. Het vrijgeven van het rapport zal leiden tot de onthulling van locaties van massagraven. Deze dienen vervolgens beschermd te worden. ‘We hebben nog geen mechanisme om de graven open te maken, we hebben dat recht nog niet als ngo’s, en daarom willen we dat de regering zo’n mechanisme creëert’, zegt Aad.
Amineh ’Abd al-Husri hoopt dat het betekent dat ze eindelijk een antwoord krijgt op wat er met haar zoon is gebeurd. ‘Ik wil mijn zoon terug, al is het in een grafkist. Misschien is hij dood. Maar ik weet het niet.’