Stranger Things, seizoen 4

Beenwarmers. Rolschaatsen. Haarlak. John Hughes-films. Combat Rock van The Clash. The Haçienda. Ik heb geen actieve herinneringen aan de jaren tachtig maar dat heeft me nooit belet om in mijn tienerjaren te denken dat ik een decennium te laat was geboren. Naarmate ik ouder werd besefte ik, gelukkig maar, hoe kortzichtig het eigenlijk was om een tijdperk terug te wensen op grond van een sfeerbeeld. Wat wist ik nou helemaal van het IJzeren Gordijn? Van Thatcherism? Van krakersrellen, Exxon Valdez, de Iran-Contra-affaire, de eerste Intifada, van de Russische invasie van Afghanistan? Ja, dat het ooit allemaal was gebeurd, we didn’t start the fire, zoiets. Het enige wat ik echt wist was dat de knusheid van beenwarmers en punkmuziek verloren was gegaan, en er teenringen en The Ketchup Song voor in de plaats was gekomen.

Stranger Things vaart goed om de golf van jaren-tachtignostalgie. De best bekeken serie van Netflix, wereldwijd, is aanbeland bij het langverwachte vierde seizoen. Daarin is het 1986 en gaat de vriendengroep van Mike Wheeler inmiddels naar de middelbare school. Opgesplitst, dat wel: beste vriend Will en vriendinnetje Eleven, een meisje met superkrachten, zijn verhuisd naar de westkust. Lucas heeft zich aangesloten bij het basketbalteam, Max is na de dood van haar broer in zichzelf gekeerd. Steve werkt samen met new best friend Robin in een videotheek, en het botert niet goed meer tussen Nancy en haar langeafstandsrelatie Jonathan. Alleen Dustin heeft nog zin om als vanouds Dungeons and Dragons te spelen.

Dan wordt het kleine stadje Hawkins opgeschrikt door een reeks gruwelijke, onverklaarbare moorden en keren de vrienden weer bij elkaar terug. Terwijl paniek over satanisch ritueel misbruik Hawkins omsluit, komt het groepje er gaandeweg achter wie of wat achter de moorden zit, en wat de beweegredenen daarvoor zijn.

‘Supersized’, zo kondigde Netflix dit seizoen van Stranger Things aan. Terecht, zo blijkt: de afleveringen zou je qua productie ook (kleine) films kunnen noemen. De speelduur per aflevering schommelt rond de negentig minuten – het slotstuk, dat pas over een paar weken uitkomt, tikt zelfs tweeënhalf uur aan. Ter vergelijking: Apocalyps Now, There Will Be Blood en Pulp Fiction duren net zo lang. Ook de budgetten zijn deze keer supersized, met afleveringen van zo’n dertig miljoen dollar per stuk. Dat is La La Land, twee keer American Beauty, zes-en-een-half keer Get Out. Deze supersizing levert niet alleen spectaculaire visuele effecten op, maar ook een hoop nieuwe randpersonages en een fictief universum dat niet meer beperkt is tot het stadje Hawkins, Indiana.

Het verhaal verspringt dan ook van het midwesten in de Verenigde Staten naar een goelag op een Russisch schiereiland, van de heuvels en palmbomen van Californië naar het mormoonse Salt Lake City. De keerzijde is dat de gebeurtenissen in het plaatsje Hawkins, waar toch de charme ligt van de serie, aan aandacht moeten inboeten. Waar het verhaal in het eerste seizoen compact aanvoelde en het stadje veelgelaagd, is dat in het vierde seizoen andersom.

Sommige dingen blijven onveranderd. Stranger Things laat zich, als vanouds, volop inspireren door de popcultuur van de jaren tachtig en verwijst onder meer naar Poltergeist, Friday the 13th en Fast Times at Ridgemont High. De serie is derivatief en dat is opzettelijk: alle knipoogjes zijn bedoeld als een intertekstueel onderonsje met het publiek, dat na zeven afleveringen een halve bingokaart aan eighties-films kan afstrepen. Het is zeker vermakelijk om rond te kijken in de wereld van Stranger Things, waar telkens weer dingen te zien zijn die een beetje in de vergetelheid zijn geraakt: The Man With One Red Shoe, het videospelletje Paper Boy, Robert Englund.

Toch is er één gevoel dat het meest beklijft. Dat is het gevoel dat het Stranger Things, alle supersizing ten spijt, nog niet is gelukt om méér te worden dan de som der delen. Méér te worden dan een algemeen verhaal over goed en kwaad in een retrojasje, méér te worden dan een hommage of nostalgisch sfeerbeeld. Sinds 2016, het jaar dat de serie uitkwam, lijken de tektonische platen onder onze tijdsgeest alsmaar te verschuiven, maar je zou het niet direct aflezen aan Stranger Things. Soms lijkt het alsof de serie niet alleen visueel, maar ook thematisch is blijven hangen in de jaren tachtig.

Stranger Things heeft een geweldige soundtrack, is spannend, grappig en bij vlagen ontroerend. Het is een fijne blast to the past, de perfecte besteding van een lummelzondag. Het kan zijn dat mijn bovenstaande opmerkingen te voorbarig zijn – de slotafleveringen zijn immers nog niet uit. Maar toch blijft het aan me knagen: zal iemand die veertig jaar later Stranger Things kijkt het verstehen als een product van onze tijd? Of zullen ze vooral de beenwarmers missen?