Ed van Thijn © BNNVARA

Een van de mooiste momenten in het leven van Ed van Thijn was toen hij zich op 12 april 1945 door prikkeldraad heen had geworsteld en in een van de vervloekte wachttorens van Westerbork was geklommen om naar Canadese tanks te zwaaien die het kamp en hem kwamen bevrijden. Hij zat daar toen al voor de tweede keer. De eerste, hij was acht, samen met zijn moeder, tot vader hen er uit wist te krijgen, waarna de onderduik begon. De tweede keer was hij alleen, nadat hij op zijn achttiende(!) onderduikadres verraden was. Hij was toen tien jaar, elf bij de bevrijding, had hoeken van de hel gezien en ervaren, en was door het dolle heen van blijdschap.

Wie gehoord, gezien of gelezen heeft over leven en lot van kampoverlevers weet dat na dat keerpunt, al dan niet euforisch ervaren, een heel ander soort lijden begon. Moeilijker uit te leggen, over te dragen en te begrijpen. Ook niet door betrokkenen – al komen de groten (Herzberg, Levi, Minco, Durlacher, Presser) heel ver. Het is een soort lijden waar de buitenwereld weinig van weet, matig in geïnteresseerd is of zich zelfs van afkeert. Dat niet-weten wordt bevorderd doordat betrokkenen zelf niet of nauwelijks in staat zijn te spreken. Het zwijgen in kringen van zwaar getraumatiseerden gaat ver en duurt lang – soms levenslang. En het wordt doorgegeven, impliciet, aan de volgende generatie of zelfs generaties. Dat is wat de 2Doc Een oorlog die nooit over ging (BNNVARA) opnieuw pijnlijk duidelijk maakt.

Dat dat joch prompt daarna met een geslepen stok door het kamp liep, waar de geredden werden aangesteld als bewakers van net gearresteerd gajes van de NSB dat hen had willen uitroeien (Ed: ‘Welke zieke geest had dat bedacht?’) lijkt maar een beperkte rol te spelen. Het besef dat de meeste van die andere kinderen die in Westerbork in de rij moesten staan niet meer leefden, en dat van zijn onderduikredders sommigen hun 21ste verjaardag niet hadden bereikt – dat woog zwaarder. Survivor’s guilt en je ziet en voelt de worsteling als hij erover vertelt. Want vertellen en schrijven heeft hij uiteindelijk wél gedaan. De film is opgebouwd rond fragmenten uit twee grotere interviews met hemzelf, het eerste in 1992, als hij nog sterk, het laatste in 2020, als hij heel broos, maar volstrekt helder is. Afgewisseld met gespreksfragmenten met intimi (weduwe Odette, dochters Carla en Marion, kleindochter Lisa); met vrienden en collegae (Lodewijk Asscher, Geert Mak); met kennis en lotgenoot Frits Barend; met zijn biograaf (Willem van Bennekom, die het boek de alleszeggende titel Leven als opdracht gaf); met Bert Jan Flim, wiens vader Herman kleine Ed achter op de fiets naar liefst zeven onderduikadressen bracht en die na de bevrijding meteen naar Westerbork kwam met het aanbod hem naar zijn huis in Nijverdal mee te nemen, schuldig als hij zich voelde over het feit dat de jongen als enige van ‘zijn’ zeventig(!) kinderen gepakt was. Maar Ed had net gehoord dat zijn ouders leefden en dat hij gehaald zou worden. Het zijn talking heads in de goede zin. Met archiefbeelden, foto en film uit privé- en publiek leven, shots van ‘schuldig’ landschap en van Eds Amsterdam.

Tot het archiefbeeld behoort zijn 4 mei-toespraak als burgemeester op de Dam in 1988. ‘Kan het vandaag ook gebeuren? Broeit er geen vooroordeel of rassenhaat?’ Als iemand die zorg had, dan deze ervaringsdeskundige. Maar het moeilijke voor zijn dochters was dat hij wel een menigte kon toespreken over dreiging en verschrikking, maar dat privé, over eigen ervaringen, Het Grote Zwijgen gold. Dat er altijd zwaarte voelbaar was, die ze als kind niet konden duiden. Dat ze zelf ook terughoudend bleven, moeite hadden emoties te tonen, te veel te voelen. En ook nu en hier, zie en voel je hoeveel moeite het hen kost zich uit te spreken. Wat verdrietig en tegelijk inzichtgevend is. Ze beseffen dat hij gekwetst was en zijn best deed. Hebben mededogen. Zijn ook trots op hem. Maar, maar. Odette zegt dat de dochters veel zijn tekortgekomen. En: ‘Ik denk dat Ed blij was dat ik nooit over de oorlog sprak. Maar ik wist heel goed wie hij was.’ Wat wel blijkt uit dat zwijgen van haar. En uit begrip voor zijn onuitstaanbaarheid wanneer hij geacht werd in mei een toespraak te houden of een stuk te schrijven. Wat de dochters betreft: boven op dat pijnlijk psychisch fundament kwam wat volgens mij voor veel carrière makende ouders, vooral vaders, geldt: papa is er vaak niet, fysiek en in de geest.

Ed van Thijn is schoolvoorbeeld van hoe een mens ondanks zware trauma’s kan functioneren

Ed van Thijn is een schoolvoorbeeld van hoe een mens ondanks zware trauma’s kan functioneren. In een aantal opzichten zelfs beter omdat er iets, nee, veel gecompenseerd moet worden en omdat er een verantwoordelijkheid, een opdracht ligt. Hij was gedreven. Té gedreven zelfs, zegt Mak. Daarvoor worden prijzen betaald. Door betrokkene en omgeving. Wat in het zwijgen ook speelde was dat hij niet wilde dat ‘zijn verhaal’ een rol zou spelen in het succes van zijn carrière. Bang dat men zou denken dat hij zich er ‘dik’ mee maakte, overdreef. ‘Ik bleef een beetje ondergedoken.’

Pas na zijn vijftigste komt hij soms uit de kast waarin hij als kind verborgen zat en waarvan de SD dreigde de deur (en hem) kapot te schieten als de sleutel niet te voorschijn kwam. ‘Het is er allemaal nog’, zegt een dochter: ‘Niks voorbijgegaan, overgewaaid, minder geworden.’ En dan vertelt broze Ed dat hij vroeger zelf de mei-toespraken hield en nu rond 4 mei niet kan stoppen met huilen. ‘Ik ben mijn hele leven tien gebleven, ja.’

Een particulier verhaal? En weer over een Bekende Nederlander? Ja, maar zeer terecht gemaakt omdat het tegelijk gaat over onbekenden met vergelijkbare ervaringen, toen en nu. En omdat het indrukwekkend is in zijn kracht, moed en in de volharding waarmee aangedaan kwaad werd omgezet in het voorkomen en bestrijden van herhaling. Met een reikwijdte die het lot van joodse slachtoffers oversteeg. Mak zegt dat Van Thijn zijn tijd ver vooruit was met aandacht voor discriminatie op basis van huidskleur, van homoseksuelen.

Je kunt zeggen dat Van Thijn vooruit liep op de korte film die het ‘Amsterdams 4 en 5 mei comité’ liet maken en die door de NPO van 2 tot en met 5 mei dit en volgend jaar wordt uitgezonden: Tot we allemaal vrij zijn. Komt ook in het voorprogramma van bioscopen. Mooi vormgegeven, met dans en spoken word, waarin onder meer de opdracht uitgesproken wordt: ‘De verhalen van 4 en 5 mei moeten dichter bij de kinderen worden gebracht, zodat vanuit het verleden ook het nu wordt herdacht.’ En dat ‘nu’ betekent dat in beeld en aan het woord komen: de Oekraïense vluchteling, de lhbtq+-activist, de hoogbejaarde februaristaker, de scholiere met wortels in de Maghreb, de man van de islamitisch-joodse samenwerking en de jonge vrouw, met ogen en haren die op verre afkomst van ouders of grootouders duiden en die zegt: ‘Ik voel me absoluut geen onderdeel van de herdenking.’ En de joodse vrouw bij het Namenmonument die citeert (of zelf zegt): ‘Het is ónze herdenking – ik vind: 4 mei = Tweede Wereldoorlog’ zorgt voor een impliciete polemiek. Maar ze doet wel mee. Terecht, vind ik. Al kan de opdracht álle onrecht uit de wereld te helpen zowel stimulerend als deprimerend werken. Want allemachtig, onvrijheid lijkt sneller te groeien dan vrijheid, hier, mondiaal. Wat een zware opdracht.

Nathalie Toisuta, Een oorlog die nooit overging, BNNVARA 2Doc, woensdag 4 mei, NPO 2, 18.55 uur.

Sanne Rovers (regie), Benjamin Fro (spoken word) naar een idee van Rachida Azough, Tot we allemaal vrij zijn, NPO, 2 t/m 5 mei.